Uitspraak Raad van Beroep 16 oktober 2013 (B 86)

Uitspraak Raad van Beroep 16 oktober 2013 (B 86) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 4 februari 2013 (T310)

Voorzitter: mr. C.B. Bavinck
Leden: prof. dr. A.O. Lubbers en mr. H. Koller
Griffier: drs. V.F.R. Woeltjes

Gewezen op het beroep van X te Z, hierna te noemen: Klager,

tegen de uitspraak van de Raad van Tucht van 4 februari 2013 op de klacht tegen

A, lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs en werkzaam bij B te P, hierna te noemen: Verweerder.

1.1. Klager heeft bij de Raad van Tucht een klacht ingediend tegen Verweerder. Deze klacht is op 8 augustus 2012 bij de Raad van Tucht binnengekomen. Verweerder heeft op de klacht gereageerd met een verweerschrift met dagtekening 20 september 2012. Partijen hebben gere- en dupliceerd. De Raad van Tucht heeft de zaak behandeld ter zitting van 11 januari 2013 en bij uitspraak van 4 februari 2013 de klacht ongegrond verklaard. De uitspraak van de Raad van Tucht geldt als hier herhaald en ingelast en is aan deze uitspraak gehecht.

1.2. Bij beroepschrift van 31 maart 2013 is Klager in beroep gekomen tegen de uitspraak van de Raad van Tucht. Verweerder heeft bij verweerschrift van 17 mei 2013 het beroep van Klager bestreden.

1.3. De Raad van Beroep heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2013, waar Klager alsmede Verweerder en zijn gemachtigde zijn verschenen. Klager heeft ter zitting een pleitnota overgelegd aan de Raad van Beroep en aan de wederpartij. Namens verweerder heeft de gemachtigde van verweerder op de inhoud van die pleitnota gereageerd en de zaak verder toegelicht.

2.1. In beroep kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1. Klager is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Klager stelt in dit kader dat hij een vordering heeft op zijn (ex)vrouw van € 14.446.

2.1.2. In het kader van de door Klager gestelde vordering heeft Verweerder in opdracht van de (ex)vrouw de door haar aan Verweerder ter beschikking gestelde bankafschriften en overeenkomsten geanalyseerd. Bij brief van 25 mei 2012 heeft Verweerder de advocaat van de (ex)vrouw bericht over zijn onderzoek en over andere zaken die hem zijn opgevallen:

“Voor dit onderzoek heb ik van [de (ex)vrouw] bankrekeningafschriften ontvangen en diverse aktes en leningsovereenkomsten. De volgende afschriften heb ik ontvangen:
(…)
Tevens heb ik een akte van licentie d.d. 28-7-2008 en een akte van geldlening d.d. 30-6-2009 en 29-12-2009 ontvangen.
(…)

Conclusie
Er heeft met een veelvoud van rekeningen een enorme hoeveelheid overboekingen plaatsgevonden. Aangezien [X] zegt zelf geen inkomen te hebben, zijn de verschillende bedragen die zouden zijn geleend door [de (ex)vrouw] van [Stichting C] of van [X] direct of indirect van [de (ex)vrouw] afkomstig, tenzij [X] kan aantonen dat hij over zelfstandig vermogen beschikt. Aangezien hij over alle administratieve bescheiden beschikt, hoort de bewijslast bij hem te liggen.
Bij dit “zelfstandig” vermogen van [X] moeten de betalingen aan hem op grond van licentie contracten en andere overeenkomsten e.d. (als voorbeeld gelden de betalingen van € 19.037 in december 2009) niet worden meegenomen aangezien deze overeenkomsten m.i. geen juiste rechtsgrond geven voor de betalingen. Als gevolg daarvan zijn alle betalingen van [de (ex)vrouw] aan [X] of aan [Stichting C] onverplicht gedaan en terug te vorderen.
In alle gevallen heeft [X] geen € 20.000 te vorderen van [de (ex)vrouw], maar is er naar mijn mening sprake van een vordering van [de (ex)vrouw] op [X].
De hoogte van deze vordering is op dit moment door mij aan de hand van de aan mij ter beschikking gestelde gegevens niet te bepalen.
Daarvoor is het gewenst om veel meer informatie te ontvangen van [X], aangezien hij alle administratieve bescheiden onder zich heeft.”

2.1.3. In de echtscheidingsprocedure heeft de (ex)vrouw vervolgens bij de rechtbank te Zutphen de door Klager gestelde vordering betwist en gesteld dat zij een vordering heeft op Klager, begroot op een bedrag van € 68.917.

2.1.4. In haar beschikking van 9 november 2012 heeft de rechtbank onder meer beslist dat Klager geen vordering heeft op de (ex)vrouw, maar dat zij een vordering heeft op hem van in totaal € 68.917. De rechtbank overwoog daartoe onder meer:

“vordering van de man op de vrouw van € 14.446,–
(…)
vordering van de vrouw op de man van € 68.917,–
(…)
Voor de beoordeling van deze vorderingen stelt de rechtbank het volgende voorop. (…) De man heeft tot nog toe niet de gevraagde informatie overgelegd en zich ook niet onvoorwaardelijk bereid verklaard hiertoe over te gaan. (…) Op grond van het bepaalde in artikel 21 en 22 Rv zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belangzijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren en door de rechtbank gevraagde informatie volledig en naar waarheid over te leggen. Bij gebreke hiervan kan de rechtbank de conclusie trekken die haar geraden voorkomt.
(…)
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de man dat het opgestelde onderzoeksrapport van de heer [A] niet neutraal/onpartijdig zou zijn. De man is meerdere malen uitgenodigd mee te werken aan de opstelling van dit rapport en heeft dit uiteindelijk om hem moverende maar onduidelijke redenen geweigerd. (…)”

2.2. Klager heeft tegen Verweerder een klacht ingediend bij de Raad van Tucht. Hij heeft zich voor de Raad van Tucht op het standpunt gesteld dat Verweerder heeft gehandeld in strijd met de artikelen 1, 2, 3, 4, 8 en 9 van het Reglement Beroepsuitoefening van de NOB (hierna: het Reglement). De klacht heeft betrekking op de door Verweerder in opdracht van de (ex)vrouw van Klager uitgebrachte rapportage als bedoeld onder 2.1.2, alsmede de rol van die rapportage en van verweerder in de echtscheidingsprocedure.

2.3. Verweerder heeft de klacht op alle onderdelen bestreden. Hij heeft verzocht Klager te veroordelen in de kosten van de klachtprocedure.

2.4. De Raad van Tucht heeft vooropgesteld dat Verweerder heeft gewerkt in opdracht van de (ex)vrouw en niet voor Klager zelf. Naar het oordeel van de Raad van Tucht is, mede gezien het feit dat Verweerder in zijn rapportage duidelijk melding heeft gemaakt van de beperkte informatie die hij tot zijn beschikking had en de gevolgen daarvan voor zijn conclusie, niet gebleken van enige strijd met de beroepsregels. Volgens de Raad van Tucht kan aan Verweerder niet worden tegenworpen dat de rechtbank in haar uitspraak is afgegaan op de door de (ex)vrouw in het geding gebrachte rapportage van Verweerder. Op die gronden is de klacht ongegrond verklaard.

2.5. De Raad van Tucht heeft geen aanleiding gezien om Klager te veroordelen in de kosten van de klachtprocedure aan de zijde van Verweerder.

2.6. Tegen de uitspraak van de Raad van Tucht heeft Klager beroep ingesteld en daarbij zes grieven aangevoerd waarin Klager in de kern zijn klachten herhaalt en die alle ten betoge strekken dat de Raad van Tucht in zijn uitspraak niet heeft geoordeeld over de door hem opgeworpen vragen of Verweerder deugdelijk heeft gerapporteerd en of Verweerder in de gegeven omstandigheden had mogen rapporteren.

2.7. Naar het oordeel van de Raad van Beroep heeft de Raad van Tucht terecht vooropgesteld dat Verweerder zijn werkzaamheden heeft verricht voor de (ex)vrouw en niet (tevens) voor Klager zelf. Het ontbreken van een cliëntrelatie tussen Klager en Verweerder brengt immers mee dat Klager zich in het onderhavige geval niet met vrucht kan beroepen op schending van artikelen uit het Reglement die in het bijzonder de cliëntrelatie betreffen, zoals de door Klager aangevoerde artikelen 2 (onafhankelijkheid), 4 (geheimhouding), 8 (deskundigheid) en 9 (vertegenwoordiging).

2.8. Voor zover Klager betoogt dat de Raad van Tucht in zijn uitspraak heeft miskend dat Verweerder – door te rapporteren zoals hij heeft gedaan – heeft gehandeld in strijd met de eer en waardigheid van het beroep als bedoeld in artikel 1 van het Reglement, oordeelt de Raad van Beroep als volgt.

2.9. Hoewel een NOB-lid ook buiten het kader van een cliëntrelatie in strijd met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur kan handelen, is, gelet op de stukken van het geding, in het onderhavige geval naar het oordeel van de Raad van Beroep van een zodanig handelen geen sprake. Verweerder heeft voldoende duidelijk omschreven op welke stukken hij zijn rapportage heeft gebaseerd. Voorts heeft hij zich gehouden aan de door de (ex)vrouw aan hem verstrekte opdracht, te weten de beoordeling van de vordering die Klager zegt te hebben op de (ex)vrouw. Verweerder kan in dezen niet worden verweten dat diens rapportage in de echtscheidingsprocedure door de advocaat van de (ex)vrouw is gebruikt om een tegenvordering op te baseren, welke vordering door de rechtbank uiteindelijk bij beschikking geheel is toegewezen. Naar het oordeel van de Raad van Beroep is van handelen in strijd met de eer en waardigheid van het beroep onder deze omstandigheden geen sprake. In zoverre wordt de klacht derhalve tevergeefs voorgesteld.

2.10. Evenmin is gebleken dat Verweerder aan Klager onvoldoende duidelijk zou hebben gemaakt in welke hoedanigheid hij zijn werkzaamheden ten behoeve van de (ex)vrouw heeft verricht. Van een schending van artikel 3 van het Reglement is geen sprake.

2.11. Nu ook overigens niet is gebleken van handelen in strijd met het Reglement, is de slotsom dat het beroep van Klager faalt op alle onderdelen.

De Raad van Beroep acht geen termen aanwezig om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten van de wederpartij.

De Raad van Beroep verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. C.B. Bavinck, voorzitter, prof. dr. A.O. Lubbers en mr. H. Koller, leden van de Raad van Beroep, in aanwezigheid van de griffier, drs. V.F.R. Woeltjes, en door de voorzitter en de griffier ondertekend op 16 oktober 2013.

Gerelateerd