Uitspraak Raad van beroep 17 januari 1997

Uitspraak Raad van beroep 17 januari 1997

Voorzitter : Franken
Leden : Van Delden, Warnaar
Griffier : De Kroon

1.1. X, lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseur is belastingadviseur van A, die in de periode 1984-1989 regelmatig op eigen initiatief hoogrentende obligaties heeft gekocht een daarbij middels afboeking op de aankoopprijs van het aangekochte agio aftrekposten heeft gegenereerd. X heeft A in 1987 geschreven dat de aankoop van aldus gecreëerde leningen al gauw als een schijnhandeling wordt aangemerkt en hem geadviseerd de methodiek niet langer toe te passen. Een vragenbrief van de inspecteur te B in 1989 wordt door A via X beantwoord. Bij dat antwoord is een lijst van staatsobligaties gevoegd doch niet van onderhandse leningen. Wel wordt van het bestaan daarvan gewag gemaakt. Vervolgens wordt een compromis gesloten dat betrekking heeft op de jaren 1983 tot 1988. In 1991 komt de inspecteur te C terug op het compromis omdat ten tijde van het aangaan van het compromis bij de fiscus onbekend was dat al vanaf 1985 stelselmatig voor grote bedragen nieuwe hoogrentende leningen waren gecreëerd. Blijkens de notulen van de vergadering van de Raad van Commissarissen van A, eind 1989, heeft de directeur van A medegedeeld dat met X geen overleg over de nieuwe leningen is gevoerd.

1.2. A verwijt X dat hij met de inspecteur een compromis is aangegaan terwijl hij wist dat deze niet over alle relevante informatie beschikte en dit tot het openbreken van het compromis kon leiden.

2.1. De Raad van Tucht stelt X in het gelijk.

3.1. Voorzover de grieven inhouden dat de Raad van Tucht niet alle feiten heeft weergegeven doch daaruit een selectie heeft gemaakt worden zij tevergeefs voorgesteld nu de vaststelling en de waardering van de feiten is voorbehouden aan de Raad van Tucht als feitenrechter. Daarbij is de Raad van Tucht niet verplicht in zijn uitspraak melding te maken van elk feit dat door partijen te ondersteuning van hun stellingen is aangedragen. Nu de Raad van Beroep niet is gebleken dat essentiële stellingen onbesproken zijn gebleven treffen de grieven geen doel.

3.2. Anders dan A kennelijk meent, steunt het oordeel van de Raad van Tucht dat X niet als belastingadviseur tekort is geschoten niet enkel op de overweging dat X door A niet deugdelijk en volledig is voorgelicht omtrent de omvang van het gecreëerde agio doch tevens op de overweging dat A aan X niet alles mededeelde en de verantwoordelijke werknemer van A het wijzer achtte de inspecteur in het ongewisse te laten. Een belastingadviseur mag er in beginsel van uit gaan dat zijn cliënt hem deugdelijk alle relevante feiten mededeelt. Ook in het licht van de vaststelling van de Raad van Tucht dat X A eerder – onder opgave van redenen – voor het creëren van agio had gewaarschuwd, maakt dit oordeel geenszins onbegrijpelijk.

3.3. Gelet op het vorenstaande heeft A geen belang bij haar grieven inhoudende dat X het verschijnsel spontaan had moeten melden aan de Inspecteur, althans A voor de nadelige gevolgen van het verzwijgen daarvan had moeten waarschuwen.

De Raad van Beroep verwerpt het beroep.

Gerelateerd