Uitspraak Raad van Beroep 18 augustus 2003

Uitspraak Raad van Beroep 18 augustus 2003

Voorzitter: Franken
Leden: Wackie Eysten, Simons
Griffier: E. Toussaint

1.1. Klagers bezaten alle aandelen in een BV. Ultimo 1987 hadden Klagers het voornemen hun belang in die BV te vervreemden. In verband hiermee hebben zij Verweerder verzocht hen met betrekking tot de fiscaaljuridische aspecten van de (voorgenomen) overdracht te begeleiden. Medio 1988 hadden Klagers een koper voor bedoelde aandelen gevonden. Partijen kwamen overeen, mede met het oog op de fiscaalrechtelijke gevolgen voor Klagers, de aandelen in twee tranches te verkopen. Daarbij werden de tweede tranche aandelen in de BV op 5 december 1994 aan kopers aangeboden. Dit aanbod is op 10 juli 1995 aanvaard. In de terzake opgemaakte conceptakte van levering was in artikel 5 een zogenoemd non-liquidatiebeding opgenomen voor de duur van zeven jaren. Koper ging niet akkoord met het opnemen van bedoeld beding in de akte van levering. Bij notariële akte van 31 oktober 1995 hebben Klagers de resterende aandelen, zonder non-liquidatiebeding, geleverd aan koper. Verweerder heeft, namens Klagers, ultimo 1995 een compromis gesloten met de Belastingdienst. Ter vermijding van een procedure waarin de fiscus zou stellen dat er in 1995 sprake was van een verkoop in het zicht van liquidatie (artikel 31, lid 3, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964) zijn de betrokken partijen overeengekomen dat de winst die Klagers genieten (of zullen genieten) als gevolg van de verkoop in 1995 van de aandelen zal worden belast in het jaar (of jaren) van ontvangst van de koopsom tegen een IB-tarief van 17,5%.

2.1. Van een professionele, bij de N.O.B. aangesloten, belastingadviseur mag, ingeval hij – zoals hier – een cliënt adviseert en begeleidt in het kader van een aandelenoverdracht, worden gevergd dat hij niet alleen oog heeft voor de uit het aanmerkelijk belangregime voortvloeiende fiscale gevolgen, maar ook dat hij daarbij rekening houdt met de mogelijk dreigende belastingheffing ingevolge artikel 31, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (kort aangeduid met “verkoop van aandelen in het zicht van liquidatie”). Uit het betoog van Verweerder dat hij slechts vanuit de optiek van de aanmerkelijk belangregeling heeft geadviseerd blijkt reeds dat hij aan die eis niet heeft voldaan. Naar Klagers terecht aanvoeren heeft Verweerder – bezien vanuit de belangen van zijn cliënten (Klagers) – te snel contact gezocht met de Belastingdienst om vervolgens het – voor Klagers op voorhand niet als gunstig te bestempelen – compromis te sluiten. Ultimo 1995 bestonden immers, zo heeft Verweerder ter zitting ook erkend, geen concrete aanwijzingen voor de veronderstelling dat de koper het voornemen had de vennootschap te liquideren. De enkele omstandigheid dat de koper in het kader van de tweede tranche niet bereid was een non-liquidatiebeding te accepteren, bood evenmin grond voor de veronderstelling van – kort gezegd – liquidatie-activiteiten (de koper wilde zich kennelijk niet binden voor de toekomst). Door niettemin de stap naar de fiscus te zetten (en vervolgens het compromis te sluiten), heeft Verweerder de belangen van Klagers niet behartigd op de wijze die van een bekwaam belastingadviseur mag worden verwacht.

2.2. De Raad van Tucht heeft de geschetste tekortkomingen aan de zijde van Verweerder van dien aard geacht, dat een schriftelijke waarschuwing op haar plaats is.

3.1. In de procedure voor de Raad van Beroep voert Verweerder een aantal motiveringsklachten aan tegen de uitspraak van de Raad van Tucht. Deze motiveringsklachten worden door de Raad van Beroep verworpen. Bovendien geeft de Raad van Beroep aan dat de uitspraak van de Raad van Tucht geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting van het bepaalde in artikel 2 van het Reglement Beroepsuitoefening N.O.B.

De Raad van Beroep verwerpt het beroep.

Gerelateerd