Uitspraak Raad van Beroep 18 mei 1988

Uitspraak Raad van Beroep 18 mei 1988

Voorzitter : Koning
Leden : Bevers en Stevens
Griffier : Lamens

1.1. Curator van een failliet dient klacht in tegen voormalige adviseur van de failliet. Adviseur komt in beroep tegen de uitspraak van de Raad van Tucht, die de curator in zijn klacht ontvankelijk achtte.

1.2. Overweging ten overvloede aangaande conclusies welke te trekken zijn uit een gespreksnotitie welke inbeslaggenomen is bij de adviseur en welke behelst een weergave van een gesprek met de cliënt voorafgaande aan het faillissement.

2.1. Artikel 15 lid 3 der Statuten NOB bepaalt onder meer dat klachten kunnen worden ingediend ook door niet-leden, indien het hun eigen belang betreft: deze klachten kunnen slechts betreffen klachten tegen leden betreffende schending van normen als bedoeld bij artikel 14 van de Statuten te weten:
– het eerlijk en nauwgezet vervullen van arbeid;
– het zich onthouden van al hetgeen in strijd is met de eer en waardigheid van het beroep.
Indien een zodanige klacht gegrond wordt verklaard kunnen de volgende, binnen de disciplinaire sfeer vallende maatregelen worden toegepast:
a. schriftelijke waarschuwing;
b. schriftelijke berisping;
c. schorsing als lid van de vereniging voor ten hoogste zes maanden;
d. ontzetting als lid van de vereniging.

2.2. Het klachtschrift als hiervoor bedoeld is te kwalificeren als een persoonlijkheidsrecht, hetwelk zozeer aan de persoon van de Klager is verbonden dat dit recht onvervreemdbaar is, en niet als een vermogensrecht kan worden opgevat. Krachtens artikel 23 Faillissementswet verliest de schuldenaar van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behorend vermogen.

2.3. Persoonlijkheidsrechten die niet tevens vermogensrechten zijn, vallen derhalve buiten het faillissement en de schuldenaar behoudt daarover zelve de beschikking.

2.4. Zo al de schuldeisers van de boedel een klachtrecht zou toekomen op grond van beschadiging van het eigen belang, hetgeen dubieus mag worden geacht, dan kan niet gesteld worden dat de curator van de boedel ten deze qualitate qua de schuldeisers zou vertegenwoordigen. In de wet kan geen steun gevonden worden voor zodanige gestelde vertegenwoordigingsbevoegdheid.

2.5. Van enig volmacht of lastgeving is ten deze niet gebleken noch is deze gesteld, terwijl evenmin gesteld is een vrijwillige zaakwaarneming. Ten overvloede geldt, dat een eventuele impliciete vertegenwoordigingsbevoegdheid, die zou voortvloeien uit de bijzondere functie van de curator, slechts betrekking zou kunnen hebben op vermogensrechtelijke belangen.

2.6. Wat ook zij van een eventueel eigen belang van de schuldeisers, zij hebben geen klacht ingediend.

2.7. Ten onrechte heeft de Raad van Tucht geoordeeld dat de klacht betrekking heeft op het belang van de boedel, en dat de curator bevoegd is de belangen – te verstaan als “klachtbelangen” van de schuldeisers -te behartigen.

2.8. De Raad van Tucht heeft derhalve de Klager ten onrechte ontvankelijk verklaard in zijn klacht. De uitspraak van de Raad van Tucht kan niet in stand blijven; de overige grieven behoeven geen behandeling meer.

3.1. De Raad overweegt met betrekking tot de uitspraak van de Raad van Tucht ten overvloede dat de Raad van Tucht aan de in zijn uitspraak vermelde notitie heeft ontleend dat Verweerder in het aan die notitie voorafgaande gesprek een advies omtrent de vervulling van de functie van directeur in X heeft gegeven dat, nu daarin is meegewogen het te verwachten persoonlijk faillissement van Y met de onmiskenbare bedoeling toekomstige baten aan de faillerende boedel te onttrekken, oplevert een doelbewust handelen in strijd met de door de wetgever uitdrukkelijk beschermde rechten van de schuldeisers zodat Verweerder dusdoende op ontoelaatbare wijze de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur heeft geschaad.

3.2. Dit oordeel is onbegrijpelijk in het licht van een notitie, die de weergave vormt van een op 4 januari 1983 door Verweerder met Y gevoerd gesprek. Onder punt 3 van die notitie is vermeld: “…waarbij tevens zijn persoonlijk faillissement vermoedelijk zal worden aangevraagd. Er zijn momenteel nog geen tekenen aan de wand, dat dit zal gebeuren.” ’s Raads oordeel dat Verweerder de onmiskenbare bedoeling heeft gehad toekomstige baten aan de faillerende boedel te onttrekken, vindt derhalve onvoldoende steun in de daarvoor gebezigde stukken. Voorts heeft de Raad van Tucht onvoldoende gemotiveerd hoe hij tot zijn oordeel is gekomen dat Verweerder in de gewraakte zin heeft geadviseerd. De Raad van Tucht had in het Verweerschrift aanleiding moeten vinden tot nader onderzoek naar het precieze karakter van het door Verweerder met Y gevoerde gesprek, en naar de mate van de inbreng van Verweerder daarin, teneinde de gemotiveerde conclusie omtrent de eventuele laakbaarheid van het optreden van Verweerder te kunnen trekken.

3.3. De Raad overweegt dat de uitspraak mitsdien niet naar de eis van artikel 10 lid 1 van het Reglement met redenen is omkleed zodat, indien sprake zou zijn geweest van een ontvankelijk beroep die uitspraak uit dien hoofde niet in stand zou hebben kunnen blijven.

De Raad van Beroep vernietigt de uitspraak van de Raad van Tucht;
verklaart Klager niet-ontvankelijk; verstaat dat partijen elk de aan hun zijde gevallen kosten dragen; verstaat dat de kosten van deze beroepsprocedure voor rekening van de vereniging blijven.

Gerelateerd