Uitspraak Raad van Beroep 21 oktober 2004

Uitspraak Raad van Beroep 21 oktober 2004

Voorzitter: Franken
Leden: Smit, Simons
Griffier: Lubbers

1.1. Met betrekking tot de jaren 1996 en 1997 heeft Verweerder zich verbonden om de administratie van Klager te verwerken, jaarrekeningen op te stellen en aangiftebiljetten inkomstenbelasting in te vullen. Tussen Klager en Verweerder bestond een bestendige relatie sinds 1990/1991 waarin Verweerder de door Klager opgedragen taken steeds naar behoren heeft uitgevoerd. Vanaf 1997 verliep het contact tussen Klager en Verweerder moeizaam. Verweerder was niet of slecht bereikbaar, voerde toegezegde werkzaamheden niet uit en weigerde aan Klager zijn administratie terug te geven nadat Klager zijn relatie met hem had beëindigd. Klager verwijt Verweerder te hebben gehandeld in strijd met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur.

2.1. Vaststaat dat Verweerder zich heeft verbonden tot het verzorgen van Klagers aangiften inkomstenbelasting 1996 en 1997, dat de daartoe benodigde gegevens tijdig door Klager zijn verschaft en dat de Inspecteur de aanslagen inkomstenbelasting van Klager over die jaren ambtshalve heeft vastgesteld, zonder te beschikken over de vereiste aangiften. Voorts staat vast dat het bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting 1996 van Klager eerst buiten de wettelijke termijn door Verweerder is ingediend en dat Verweerder de termijn waarbinnen beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting 1997 mogelijk was ongebruikt heeft laten verstrijken. Ten slotte heeft Verweerder vragenbrieven van de Inspecteur naar aanleiding van de aangiften inkomstenbelasting 1996 en 1997 genegeerd, alsmede schriftelijke en telefonische verzoeken om informatie van Klager en van Klagers advocaat.

2.2. De Raad van Tucht acht het zeer laakbaar dat Verweerder niet alleen de belangen van Klager niet heeft behartigd, maar zich ook aan ieder contact met Klager heeft onttrokken. Het had immers op zijn weg gelegen om, indien hij door omstandigheden niet in staat was de nodige werkzaamheden voor Klager te verrichten, Klager hiervan tijdig op de hoogte te stellen en er zorg voor te dragen dat een andere belastingadviseur de werkzaamheden zou overnemen. Door dit niet te doen heeft hij Klager in een positie gebracht, waarin Klager geconfronteerd werd met definitieve aanslagen, waartegen geen rechtsmiddel meer openstond. Ook op het aan Klager betekende dwangbevel heeft Verweerder geen actie ondernomen. Hij heeft volstaan met de mededeling aan Klager dat aan dit dwangbevel niet behoefde te worden voldaan, zonder enige nadere toelichting en zonder hierover met Klager en de Belastingdienst contact op te nemen. Ook de poging van Klager om via de tuchtprocedure contact met Verweerder te krijgen en duidelijkheid te krijgen over eventuele contacten van Verweerder ten behoeve van Klager met de belastinginspecteur is mislukt. Verweerder heeft ook in deze procedure geweigerd met Klager de zaak inhoudelijk te bespreken en heeft zich aan zijn verantwoordelijkheid jegens Klager onttrokken.

2.3. De Raad van Tucht is van oordeel dat deze handelswijze zozeer in strijd is met hetgeen van een NOB-lid mag worden verwacht, dat hiervoor een zware maatregel aangewezen is. Op vorenstaande gronden heeft de Raad van Tucht de geschetste tekortkomingen aan de zijde van Verweerder van dien aard geacht, dat een schorsing als lid van de NOB voor de duur van 6 maanden op haar plaats is.

3.1. Verweerder betoogt dat de Raad van Tucht zijn verzoek van 16 september 2003 tot uitstel van de zitting van 18 september 2003 ten onrechte heeft afgewezen. Dit betoog faalt. Tegen de achtergrond van de omstandigheid dat Verweerder geen verweerschrift had ingediend – hoewel de termijn voor indiening daarvan door de Raad van Tucht was verlengd van 19 mei 2003 tot 23 juli 2003 – en de omstandigheid dat de zitting op verzoek van Verweerder al eerder was uitgesteld (van 19 augustus 2003 tot 18 september 2003), mocht de Raad van Tucht aan het doorgang laten vinden van de zitting op 18 september 2003 meer gewicht toekennen dan aan het belang van Verweerder de zitting in persoon te kunnen bijwonen, hetgeen wederom uitstel van die zitting met zich zou brengen. De Raad van Tucht is zijn discretionaire bevoegdheid in dezen derhalve niet te buiten gegaan, te meer niet nu Verweerder in de gegeven omstandigheden zijn zaak ter zitting door een gemachtigde had kunnen laten bepleiten. De door Verweerder in zijn beroepschrift aangevoerde feiten en omstandigheden met betrekking tot de klacht alszodanig kunnen niet tot vernietiging van de uitspraak van de Raad van Tucht leiden, nu die feiten en omstandigheden niet in de procedure bij de Raad van Tucht zijn aangevoerd en de procedure bij de Raad van Beroep in zoverre geen gelegenheid biedt tot onderzoek van feitelijke aard.

De Raad van Beroep verwerpt het beroep.

Gerelateerd