Uitspraak Raad van Beroep 26 januari 1993

Uitspraak Raad van Beroep 26 januari 1993

Voorzitter : Franken
Leden : Langeveld, Warnaar
Griffier : De Kroon

1.1. A BV maakt deel uit van de A-groep die wereldwijd opereert. Via haar belastingadviseur X verzoekt A BV om een ruling voor de vennootschapsbelasting. In dat kader deelt X de inspecteur Vpb mee dat B te Z uiteindelijk gerechtigde is in het vermogen van A BV.

1.2. Op het verzoek van de Amerikaanse fiscus besluit de Staatssecretaris van Financiën deze fiscus inlichtingen te verschaffen m.b.t. de activiteiten en de aandeelhouders van A BV. X gaat tegen dit besluit in beroep bij de Raad van State. Vanaf dat tijdstip doet de A-groep aan X wisselende mededelingen over de identiteit van de “beneficial owner” van A BV met het verzoek die informatie vertrouwelijk te behandelen. De Raad van State verklaart A BV – nadat zij X in de gelegenheid heeft gesteld het beroepschrift te motiveren – niet-ontvankelijk in haar beroep.
A BV stelt dat X op meerdere punten heeft gehandeld in strijd met de eer en de waardigheid van het beroep van belastingadviseur. X bestrijdt dit en meent bovendien dat A BV niet in zijn beroep dient te worden ontvangen op grond van gebrek aan eigen belang.

2.1. De Raad van Tucht stelt A BV in het gelijk.

3.1. Anders dan X kennelijk meent, brengt de omstandigheid dat een opdrachtgever van een belastingadviseur niet kan worden aangemerkt als de uiteindelijke gerechtigde in het vermogen dat hij beheert, niet mee dat hij geen eigen belang kan hebben bij de toepassing van het onderhavige tuchtrecht.

3.2. De Raad van Tucht heeft met juistheid vastgesteld dat onder omstandigheden uitzonderingen denkbaar zijn op het beginsel dat de handelwijze van een belastingadviseur klachtwaardig is indien die belastingadviseur een namens zijn cliënt ingediend beroepschrift niet motiveert of verzuimt voor de motivering van een beroepschrift uitstel te vragen. Naar het oordeel van de Raad van Beroep moet zodanige uitzondering aanwezig worden geacht indien de beroepsprocedure niet is ingesteld omwille van inhoudelijke geschilpunten doch uitsluitend met het oogmerk om tijdwinst te boeken. Van een belastingadviseur kan alsdan niet worden gevergd dat hij in een procedure oneigenlijke stellingen naar voren brengt.

3.3. Het oordeel van de Raad van Tucht dat in casu geen uitzondering op de klachtwaardigheid aanwezig is, is onbegrijpelijk. Aan het vaststaande feit dat de procedure bij de Raad van State slechts was aangespannen om tijd te winnen en de stelling van X dat hij van de A-groep onduidelijke en tegenstrijdige instructies ontving, kan geen andere gevolgtrekking worden verbonden dan dat verdere instructies niet tot een deugdelijke motivering van het beroepschrift hadden kunnen leiden en dat niet X doch A BV zelf daarvan een verwijt kan worden gemaakt.

3.4. Anders dan X meent, kan aan de omstandigheid dat een in een klaagschrift naar voren gebrachte klacht niet meer in de pleitnota ter zitting wordt herhaald, niet de gevolgtrekking worden verbonden dat die klacht zou zijn ingetrokken.

3.5. De Raad van Tucht heeft vastgesteld dat X de directeur van A BV in de periode van september 1990 tot aan december 1990 slechts mondjesmaat informatie heeft verstrekt en dat de informatie met betrekking tot de procedure bij de Raad van State (pas) na tussenkomst van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs is verstrekt zonder zich uit te laten over de (essentiële) stelling van X dat hij slechts geen antwoord heeft willen geven op vragen die de uiteindelijke aandeelhouder van A BV aangingen. Gelet op de weergave van de feiten van de Raad van Tucht omtrent de wisselende namen van de “beneficial owner” van A BV en de vaststelling van de Raad van Tucht dat de laatstgenoemde “beneficial owner” aan X te kennen had gegeven om de verstrekte informatie vertrouwelijk te behandelen en verder niemand op de hoogte te stellen, had de Raad van Tucht die stelling niet onbesproken mogen laten. De uitspraak van de Raad van Tucht is ook op dat punt onbegrijpelijk en kan dan ook als niet naar de eis van artikel 10, eerste lid, van het Reglement Tuchtzaken, met redenen omkleed, niet in stand blijven.

3.6. De Raad van Beroep is met de Raad van Tucht van oordeel dat een wijze van informatieverschaffing, zoals door de Raad van Tucht ten aanzien van X vastgesteld, in zijn algemeenheid in strijd komt met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur. In het licht van de door de Raad van Tucht vastgestelde feiten – met name de instructie van de “beneficial owner” van A BV aan X om niemand van de door hem verkregen informatie op de hoogte te stellen alsmede het feit dat A BV van de werkelijke reden voor het voeren van de procedure bij de Raad van State op de hoogte was – acht de Raad van Beroep in het onderhavige geval echter een rechtvaardiging aanwezig.

3.7. De Raad van Beroep kan de zaak zelf afdoen. Nu aan beide onderdelen van de klacht de grondslag is komen te ontvallen, moet de klacht van A BV ongegrond worden verklaard en dient het opleggen van enige maatregel achterwege te blijven.

De Raad van Beroept vernietigt de uitspraak van de Raad van Tucht.

Gerelateerd