Box 3: Al dan niet verzoek tot ambtshalve vermindering nodig voor arrest Hoge Raad box 3?
De afgelopen tijd zijn diverse berichten verschenen die de indruk wekten dat het verstandig zou kunnen zijn om, al voordat de Hoge Raad naar verwachting in het voorjaar arrest wijst over de houdbaarheid van de Wet rechtsherstel box 3, een verzoek om ambtshalve vermindering in te dienen als het werkelijke inkomen lager ligt. Het betreft hier de rechtspositie van een bepaalde groep belastingplichtigen: moet deze groep voor of ná het arrest van de Hoge Raad inzake box 3 zo’n verzoek indienen? Staatssecretaris Van Rij bevestigt in een brief dat het voor de rechtspositie van deze groep belastingplichtigen niet uitmaakt of het verzoek voor of ná het arrest wordt ingediend.
Deze brief is er gekomen na overleg van de belangenorganisaties (Bond voor Belastingbetalers, Consumentenbond/Consumentenclaim, NBA, NOB, RB, SRA en NOAB) met het Ministerie van Financiën.
Arrest Hoge Raad box 3 in maart 2024
Advocaat-generaal Wattel (AG) concludeerde op 1 september 2023 dat de Wet rechtsherstel box 3 bij bezitters van ander vermogen dan spaargeld nog steeds het discriminatieverbod en het eigendomsrecht schendt, minstens evenzeer en even systematisch als het oude box 3-stelsel 2017. Ook in conclusies van AG Pauwels van 9 februari 2024 is dat vastgesteld. De Hoge Raad doet naar verwachting in het voorjaar van 2024 uitspraak in de zaak van AG Wattel. Wanneer de Hoge Raad in de zaken van AG Pauwels uitspraak doet, is nog onbekend.
Aan het ministerie is de vraag gesteld of een belastingplichtige die vóór het arrest een verzoek tot ambtshalve vermindering doet een andere (betere?) rechtspositie heeft dan een belastingplichtige die zo’n verzoek ná het arrest doet. Als dat zo zou zijn, zou inderdaad voor het arrest zo’n verzoek ingediend moeten worden. Voor niemand is dat echter een aantrekkelijk perspectief vanwege de vele gevallen die dit potentieel zou betreffen.
Welke groep belastingplichtigen?
Het gaat hier om de groep belastingplichtigen die deelnam aan de reguliere massaalbezwaarprocedure box 3 voor de aanslagen 2019 en verder en de belastingplichtigen die een definitieve aanslag inkomstenbelasting 2019 en verder ontvingen met een dagtekening vanaf 12 november 2021. Bij de mensen die deelnamen aan de massaalbezwaarprocedure is rechtsherstel geboden op basis van de rechtsherstelwet. Bij de mensen bij wie aanslagen na 12 november 2021 zijn opgelegd, zijn die aanslagen opgelegd op basis van de rechtsherstelwet. De vraag is of dit rechtsherstel voldoende is als het werkelijke inkomen lager ligt dan volgens de reguliere wet dan wel de rechtsherstelwet. Mensen bij wie het werkelijke inkomen lager ligt, hadden en hebben de mogelijkheid een verzoek om ambtshalve vermindering in te dienen. Daarbij dient dan wel in ieder geval ook de vijfjaarstermijn in acht te worden genomen.
Let op! Voor aanslagen inkomstenbelasting tot en met 2018 is de vijfjaarstermijn verlopen. Een nu nog ingediend verzoek tot ambtshalve vermindering voor jaren tot en met 2018 zal afgewezen worden, omdat dit buiten de vijfjaarstermijn is ingediend.
Brief staatssecretaris van 14 december 2023 met toezegging
Na vragen van de belangenorganisaties schreef de staatssecretaris in een brief van 14 december 2023 al dat de rechtspositie voor onherroepelijk vaststaande aanslagen niet anders wordt als een verzoek tot ambtshalve vermindering voor of ná het arrest van de Hoge Raad wordt ingediend. De staatssecretaris gaf daarbij aan dat het tijdstip waarop de aanslag onherroepelijk is geworden het toetsmoment is voor de uitzonderingsgrond ‘nieuwe jurisprudentie’. Het maakt daarbij dus niet uit of het verzoek tot ambtshalve vermindering voor of na het arrest van de Hoge Raad is ingediend. In alle gevallen waarin een verzoek om ambtshalve vermindering wordt ingediend, zal jurisprudentie die is gewezen na de datum waarop de aanslag onherroepelijk is, als nieuwe jurisprudentie worden aangemerkt. Voor aanslagen die al onherroepelijk zijn geworden, maakt het volgens de staatssecretaris niet uit of verzoeken voor of na het arrest worden ingediend. Bij de beroepsorganisaties bestond hierover nog enige twijfel (zie hierna).
Pas na het arrest van de Hoge Raad kan dus bepaald worden of sprake is van nieuwe jurisprudentie en zo ja, of van deze uitzonderingsgrond wordt afgeweken en toch ambtshalve vermindering wordt verleend. Dit zal een politieke afweging zijn waarover nu nog geen duidelijkheid gegeven kan worden. Dit staat in alle gevallen echter los van de vraag of het verzoek voor of na de aanstaande arresten is ingediend.
Of in een concreet geval daadwerkelijk een vermindering van de aanslag zal volgen, is uiteraard afhankelijk van de vraag of een verzoek tijdig, dat wil zeggen binnen de vijfjaarstermijn, is ingediend. Ook is van belang of het werkelijke inkomen, berekend volgens de aanwijzingen die de Hoge Raad hopelijk zal gaan geven, in het concrete geval inderdaad lager ligt dan het bedrag dat aan de aanslag of het besluit op ambtshalve vermindering ten grondslag ligt.
Let op! In gevallen waarin aanslagen nog niet onherroepelijk zijn geworden, is het zinvol om bezwaar in te stellen tegen de aanslag als het werkelijke inkomen lager ligt dan het aan de aanslag ten grondslag liggende bedrag. Voor die gevallen blijft men dan buiten de discussie of al dan niet sprake is van nieuwe jurisprudentie. Dilemma daarbij is uiteraard dat nog niet duidelijk is wat onder het werkelijke inkomen moet worden verstaan. Dat zal (hopelijk) uit de aanstaande arresten volgen. Praktisch lijkt het verstandig daarbij een redelijk standpunt in te nemen.
Twijfel belangenorganisaties en nader overleg
Na de brief van 14 december 2023 bestond nog twijfel bij de belangenorganisaties over de rechtspositie van de groep belastingplichtigen. De Hoge Raad zou namelijk op enig moment toch andere regels voor het verlenen van ambtshalve vermindering kunnen formuleren. Hierdoor zou toch een verschil in rechtspositie kunnen ontstaan tussen belastingplichtigen die voor of na het arrest van de Hoge Raad een verzoek tot ambtshalve vermindering indienen. Daarom vond op 22 januari 2024 wederom overleg plaats met het Ministerie van Financiën.
Brief staatssecretaris van 12 februari 2024 met explicietere toezegging
Naar aanleiding van het verdere overleg heeft de staatssecretaris in een brief van 12 februari 2024 een explicietere toezegging gedaan. Voor de uitzonderingsgrond nieuwe jurisprudentie zullen belastingplichtigen die voor of na het arrest van de Hoge Raad van maart 2024 een verzoek tot ambtshalve vermindering hebben gedaan, hetzelfde behandeld worden.
Met deze toezegging zijn de rechten gewaarborgd voor de hiervoor beschreven groep belastingplichtigen. Het is daarom niet nodig om nu al een verzoek tot ambtshalve vermindering te doen.
Volledigheidshalve merken wij wel op dat deze toezegging alleen geldt voor verzoeken om ambtshalve vermindering voor zover die betrekking hebben op het standpunt dat het werkelijke rendement lager ligt dan volgens het geboden rechtsherstel.
Gelijke behandeling van verschillende groepen
In de brief van 12 februari gaat de staatssecretaris ook nog in op de verschillende groepen die inmiddels binnen het box 3-dossier te onderscheiden zijn (massaalbezwaargroep, massaalbezwaarplusgroep, de groep die wel en de groep die geen verzoek tot ambtshalve vermindering deed). De belangenorganisaties hebben hun zorgen geuit over de gelijke behandeling in rechtspositie van deze groepen. De staatssecretaris heeft begrip voor deze zorgen en neemt deze mee in de voorbereiding van de politieke besluitvorming na het arrest van de Hoge Raad. De belangenorganisaties zijn ook uitgenodigd om daarover na het arrest van de Hoge Raad met hem te overleggen.
Bijlagen:
- Brief van het Ministerie van Financiën van 12 februari 2024
- Brief van het Ministerie van Financiën van 14 december 2023