Tuchtrecht

De NOB heeft een eigen tuchtrechtspraak, waarin – als daar aanleiding voor is – de praktijkuitoefening van leden wordt getoetst aan de ‘eer en waardigheid van het beroep’ zoals beschreven in onze beroeps- en gedragsregels. Die hebben we vastgelegd in de code of conduct, waarvan onze tax principles onderdeel uitmaken.  

De tuchtrechtspraak treedt in werking als cliënten (of anderen met een belang) ontevreden zijn over de dienstverlening door een NOB-lid en een klacht indienen bij de Raad van Tucht. De tuchtrechtspraak is geregeld in het Reglement Tuchtzaken en in de Statuten NOB.

De tuchtrechtspraak is in eerste instantie in handen van de Raad van Tucht. Tegen een uitspraak van de Raad van Tucht is beroep mogelijk bij de Raad van Beroep.

Indienen klacht

Cliënten, andere personen (mits het hun belang betreft), NOB-leden, het NOB-bestuur, de toezichthouder ingevolge de WWFT en de Directeur-Generaal van de Belastingdiensten kunnen een klacht indienen over gewone en aspirant-leden van de NOB. Ook tegen oud-leden van de NOB kan een klacht worden ingediend, wanneer die betrekking heeft op werkzaamheden die tijdens het lidmaatschap zijn verricht. Voor alle duidelijkheid: het is alleen mogelijk een klacht in te dienen tegen een individueel NOB-lid. Klachten tegen een kantoor zijn niet mogelijk.

Een klacht kan schriftelijk worden ingediend bij de Raad van Tucht van de NOB, Postbus 2977, 1000 CZ Amsterdam. Het heeft onze voorkeur dat een klacht (met eventuele bijlagen) per e-mail wordt ingediend. Deze kan worden verstuurd naar e-mailadres raadvantucht@nob.net 

Kijk voor meer informatie bij onze veelgestelde vragen

Kijk hier voor eerdere uitspraken

Filters

Sla filters over

Zoeken

Type

Thema

Filters:

Uitspraak Raad van Beroep 8 juni 2023 (B 116)

Artikel 1 van het RBU (eer en waardigheid). Bij de te betrachten eer en waardigheid kunnen ook de belangen van anderen dan een cliënt meewegen. Bij de uitoefening van zijn werkzaamheden geniet een lid een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen. Deze vrijheid wordt beperkt doordat een lid de belangen van anderen niet onnodig of onevenredig mag schaden. Appellante wordt verweten dat zij procedures namens haar echtgenoot voert terwijl zij wist of had moeten weten dat de procedures nodeloos waren of vruchteloos zouden blijven. De Raad van Beroep oordeelt dat het voeren van de procedures vanuit het perspectief van Appellante niet van iedere redelijke grond ontbloot was. Appellante heeft evenmin een tuchtrechtelijk laakbare hoeveelheid procedures gevoerd.

Uitspraak Raad van Tucht 6 januari 2023 (T 410)

De door klaagster gewraakte handelingen hebben betrekking op de werkzaamheden die verweerder heeft verricht voorafgaand aan zijn lidmaatschap bij de NOB. De Raad van Tucht oordeelt dat hij daarom nie taan de inhoudelijke behandeling van de klacht toekomt. Het Register Belastingadviseurs, waar verweerder lid van was ten tijde van het verrichten van de gewraakte handelingen, neemt geen klachten tegen verweerder in behandeling omdat hij daar geen lid meer is. Dit heeft niet tot gevolg dat de Raad van Tucht de gewraakte handelingen kan beoordelen.

Uitspraak Raad van Beroep 6 januari 2023 (B 114)

Ontvankelijkheid incidenteel beroep (art. 22, lid 4, Reglement Tuchtzaken); intrekking van het beroep na aanvang van de termijn voor het instellen van incidenteel beroep heeft geen gevolgen voor de ontvankelijkheid van het incidentele beroep. Grond voor de door de Raad van Tucht opgelegde schriftelijke waarschuwing vervalt in casu na weerspreking…

Uitspraak Raad van Tucht 23 december 2022 (T 399)

De enkele omstandigheid dat een strafbeschikking tegen een NOB-lid is uitgevaardigd, die onherroepelijk is, is onvoldoende om op grond daarvan het lidmaatschap van de NOB te beëindigen. In casu is de gegrondheid van de strafbeschikking, alsmede de in de strafbeschikking beboete gedraging – het opzettelijk aan de Belastingdienst verstrekken van onjuiste en onvolledige informatie in de zin van artikel 47 AWR met betrekking tot de administratie van een maatschap – niet door een rechter beoordeeld

Uitspraak Raad van Tucht 21 december 2022 (T 407)

Bevoegdheid RvT is gegeven als een klacht tegen een NOB-lid is ingediend wegens handelen in strijd met de eer en waardigheid van het beroep. De klacht is ontvankelijk, omdat sprake is van handelen door verweerder in de zin van artikel 2, lid 1, van het Reglement Tuchtzaken en omdat de ingediende klacht het eigen belang van klager betreft. Toetsingskader bij afwezigheid cliëntrelatie en bij handelen in andere hoedanigheid dan belastingadviseur. Het laakbaar handelen dat verweerder in de klachtprocedure tegen klager bij de Raad van Tucht van het Register Belastingadviseurs wordt verweten, is niet aannemelijk gemaakt. Daarom kan niet worden geoordeeld dat verweerder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.

Uitspraak Raad van Tucht 3 november 2022 (T 408)

De klacht over handelen uit 2018 is, hoewel ingediend na drie jaren, binnen een redelijke termijn ingediend, omdat over de periode vanaf 2018 sprake is van een voortgaande ontwikkeling, die uiteindelijk heeft geleid tot het gesprek in december 2021 en het kort daarna indienen van de klacht.

Uitspraak Raad van Beroep 11 juli 2022 (B 111)

Relatieve verjaringstermijn (art. 21, lid 2 Reglement Tuchtzaken); Klacht niet is ingediend binnen een redelijke termijn na het gewraakte handelen of nalaten. Dat Klager nog verwikkeld was in een civielrechtelijke procedure over een boedelopstelling, een procedure waarbij Verweerders geen partij waren, is geen zwaarwegende reden die rechtvaardigt dat de klacht niet eerder is ingediend. Ten overvloede: indien er een zwaarwegende reden zou zijn om de uitkomst van de civiele procedure af te wachten alvorens een klacht in te dienen, dan brengt dit niet mee dat vanaf het moment dat die uitkomst vaststaat opnieuw een redelijke termijn van in beginsel drie jaar begint te lopen. In beginsel zal in zo’n geval de klacht met voldoende voortvarendheid moeten worden ingediend. Het tijdsverloop tussen het gewraakte handelen en het indienen van de klacht is evenmin bewerkstelligd door uitlatingen van Verweerders.

Uitspraak Raad van Tucht 7 juli 2022 (T 404)

De klacht is ontvankelijk, omdat voldoende aannemelijk is dat het handelen van verweerder in de vorm van het stellen van vragen en het namens cliënt voeren van tuchtprocedures en andere procedures mede het eigen belang van klagers raakt. Van misbruik van tuchtrecht door klagers is geen sprake nu zij een tuchtrechtelijk oordeel willen over de integriteit van het handelen van verweerder in de hoedanigheid van belastingadviseur. Toetsingskader bij afwezigheid cliëntrelatie en bij handelen in de hoedanigheid van belastingadviseur: eer en waardigheid (artikel 1 RBU). De ruime mate van vrijheid van een NOB-lid om bij de uitoefening van de werkzaamheden de belangen van zijn cliënt te behartigen wordt beperkt doordat een lid de belangen van anderen niet onnodig of onevenredig mag schaden. Handelen in strijd met eer en waardigheid van het beroep. De situatie en positie van de cliënt van verweerder rechtvaardigen niet dat verweerder namens cliënt tientallen procedures aanspande tegen veel beroepsbeoefenaren. Verweerder heeft daarmee niet prudent opgetreden, de positie van klagers onnodig en onevenredig geschaad en de beroepsgroep in diskrediet gebracht.

Uitspraak Raad van Tucht 24 maart 2022 (T 400)

Klachtonderdelen over gewraakt handelen en nalaten van meer dan drie jaar voor het indienen van de klacht behandelt de Raad van Tucht niet inhoudelijk, aangezien klagers onvoldoende feiten en omstandigheden hebben aangevoerd die een zwaarwegende reden geven voor het niet eerder indienen van de klacht. Niet is gebleken dat het voor klagers tot het moment van het indienen van de klacht onafgebroken redelijkerwijs onmogelijk was om een klacht in te dienen. De klacht is daardoor in zoverre ongegrond (artikel 21, tweede lid, Reglement Tuchtzaken).

Uitspraak Raad van Tucht 3 december 2021 (T 398)

De klacht is niet ingediend binnen een redelijke termijn na het gewraakte handelen of nalaten. De door klager aangevoerde redenen voor het tijdsverloop wegen niet op tegen de aantasting van het verdedigingsbelang en de rechtszekerheid van verweerder. De klacht is ongegrond op grond van artikel 21, tweede lid, van het Reglement Tuchtzaken.