Vijf vragen aan Robert van der Jagt over de NOB-BelastingPoort – ‘Fiscaal vooruit’

Op 1 november organiseert de NOB weer een NOB-BelastingPoort met als thema ‘Fiscaal vooruit’. Vijf vragen aan de gespreksleider, Robert van der Jagt (voorzitter Commissie Wetsvoorstellen).


Welke onderwerpen komen aan bod in deze NOB-BelastingPoort?

Samen met mijn gasten bespreken we het Pakket Belastingplan 2024 en de internetconsultatie ‘Wet werkelijk rendement box 3’. We zoomen onder andere in op het kwalificatiebeleid, de aanpassingen aan de BOR en het globaal evenwicht.

Kun je wat meer vertellen over het ‘globaal evenwicht’, waarom is het belangrijk om daar verder op in te gaan?

Globaal evenwicht is bedoeld om de belastingdruk op diverse inkomsten in evenwicht te houden, zoals bijvoorbeeld loon, box 2-inkomen (rekening houdend met VPB) en winst uit onderneming. De Tweede Kamer heeft onlangs een aantal moties aangenomen om de koopkracht van burgers te verbeteren. Om dit te financieren, wordt voorgesteld de bankenbelasting te verhogen, de faciliteit op inkoop van eigen aandelen af te schaffen en de tarieven in box 2 en box 3 verder te verhogen.

Vorig jaar is al besloten om het tarief in box 2 te verhogen naar 31%, en met de motie komt daar nog eens 2% bij. Hetzelfde geldt voor box 3, waar het pakket Belastingplan 2024 voorziet in een tariefstijging naar 34% en door deze motie komt daar nog eens 2% bij.

Een financieringsmaatregel om de lagere inkomsten uit Pillar 2 te compenseren, is het verhogen van het effectieve belastingtarief voor IB-ondernemers naar 43,21% door de MKB-winstvrijstelling te verlagen van 14% naar 12,7%. Voor DGA-ondernemers komt het gecombineerde toptarief door de motie uit op 50,29% (bestaande uit het VPB-tarief van 25,8% en het box 2-tarief van 33%). Dit tarief is hoger dan het toptarief in box 1 (49,5%).

Als we het marginale tarief van 43,21% voor IB-ondernemers vergelijken met het marginale tarief van 50,29% voor DGA-ondernemers, is er een verschil van 7,08% punten. Dit kan gedragseffecten veroorzaken, zoals bijvoorbeeld veranderingen in hoe mensen beslissingen nemen over hun ondernemerschap.

Kortom, veel hangt af van de goedkeuring van deze voorstellen door het parlement. Het blijft dus spannend wat er gaat gebeuren.

Een ander onderwerp dat jullie bespreken is het kwalificatiebeleid, kun je daar wat meer over vertellen?

Vanaf 1 januari 2024 wordt de bestaande Wet Bronbelasting 2021 uitgebreid met een nieuwe belasting op dividenden. Deze uitbreiding is het gevolg van de Wet invoering conditionele bronbelasting op dividenden, die in 2021 is aangenomen. Voorheen werd bronbelasting alleen geheven op rente en royalty’s, maar vanaf 2024 zal dit ook gelden voor dividenduitkeringen.

De Wet Bronbelasting 2021 is bedoeld om betalingen van rente, royalty’s en dividend aan twee soorten ontvangers te onderwerpen aan een bronheffing van 25,8%. Dat zijn landen met lage belastingtarieven (tax havens) en gevallen waarin er mogelijk sprake is van belastingontduiking of misbruik. Ook bevat de wet als anti-misbruikbepaling een regeling die ook betalingen aan zogenaamde hybride structuren in de heffing van bronbelasting betrekt. Hybride structuren zijn structuren waarbij  een rechtsvorm in een het ene land als niet-fiscaal transparant (dus het lichaam wordt gezien als ontvanger van de betaling) en in het andere juist wel als fiscaal transparant (de ontvanger wordt niet gezien als ontvanger van de betaling).

Door het afwijkende huidige Nederlandse kwalificatiebeleid van rechtsvormen ten opzichte van die in het buitenland), worden buitenlandse partnerships doorgaans als hybride lichaam aangemerkt in de zin van deze bepaling en in beginsel in de heffing van bronbelasting betrokken. De regeling kent wel een tegenbewijsregeling, maar de voorwaarden daarvan zijn zo strikt dat ook situaties, waar geen sprake is van misbruik, in de heffing kunnen worden betrokken.

Omdat op het huidige Nederlandse kwalificatiebeleid veel kritiek is ontstaan doordat het onnodige hybride mismatches oproept, heeft het kabinet met Prinsjesdag voorgesteld het Nederlandse kwalificatiebeleid aan te passen (Wet aanpassing fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen). Deze aanpassing zou in eerste instantie per 1 januari 2024 plaatsvinden maar in het definitieve wetsvoorstel is gekozen de aanpassing per 1 januari 2025 te laten ingaan. Het effect van de latere invoering van het nieuwe kwalificatiebeleid is dat er gedurende een jaar (2024) conditionele bronbelasting verschuldigd is op betalingen aan buitenlandse partnerships.

Er zijn straks in 2024 diverse situaties denkbaar, waarbij sprake is van bronbelasting op dividend op grond van de hybridebepaling. We hebben in een eerdere reactie een aantal voorbeelden genoemd waarbij er, ondanks dat er geen sprake is van misbruik, er geen beroep op de tegenbewijsregeling kan worden gedaan. Dit probleem was niet ontstaan als de ‘Wet aanpassing fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen’ met ingang van 1 januari 2024 was ingevoerd, zoals oorspronkelijk de bedoeling was.

We gaan hier tijdens de BelastingPoort verder op in en staan ook stil bij de voorstellen die we hebben gedaan om de wet zodanig aan te passen, zodat de nadelige gevolgen als gevolg van de vertraagde invoering van het nieuwe kwalificatiebeleid voor toepassing van de bronbelasting worden voorkomen.

Je gaf aan dat ook de internetconsultatie over box 3 aan de orde komt. Kun je daar iets meer over zeggen?

De voorgestelde Wet werkelijk rendement box 3 heeft verschillende elementen. Het belangrijkste is het onderscheid tussen belasting op liquide bezittingen (vermogensaanwasbelasting) en belasting op vastgoed, startende ondernemingen en familiebedrijven (vermogenswinstbelasting).

Als reden voor de vermogensaanwasbelasting op courante effecten wordt gegeven dat ketenpartners zoals banken een complexe administratie erop moeten nahouden bij een vermogenswinstbelasting wat erg lastig is te realiseren. Een andere aangedragen reden is, dat men vreest dat verkoop van aandelen (lang) wordt uitgesteld.  Overigens bestaat bijvoorbeeld in de Verenigde Staten ook een vermogenswinstbelasting op effecten, waarbij veelal als kostprijs bij verkoop van de effecten de ‘average cost method’ wordt gebruikt. Interessant is de vraag hoe het daar werkt en of het niet tot al te veel uitvoeringstechnische problemen leidt.

Wat verder opvalt aan deze wet is dat er toch weer sprake is van gebruik van forfaits. Dan rijst bij velen meteen de vraag of dat niet strijdig is met het EVRM. We moeten afwachten wat de Hoge Raad gaat zeggen in de lopende procedures over box 3. Gaat de Hoge Raad het advies van de advocaat-generaal opvolgen?  Dit zou eventueel kunnen betekenen dat dit onderdeel weer terug naar de tekentafel moet.

Hoe kan men deze BelastingPoort bijwonen?

Heel eenvoudig. Deze BelastingPoort is live online te volgen op 1 november vanaf 16.30 uur via deze link. Maar via dezelfde link is deze uitzending ook op een later tijdstip terug te kijken.

Het laatste nieuws