NOB-commentaar op het wetsvoorstel Wet bronbelasting 2021

Het wetsvoorstel Wet bronbelasting 2021 is onderdeel van het Pakket Belastingplan 2020 en introduceert een geheel nieuwe wet. Vanwege deze noviteit is het commentaar van de Orde op dit wetsvoorstel separaat van de rest van het commentaar ter zake van het Pakket Belastingplan 2020.

Samenvatting

In zijn algemeenheid heeft de Orde begrip voor het streven van het kabinet om te voorkomen dat gebruik wordt gemaakt van Nederland als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties alsmede het risico van het verschuiven van (Nederlandse) belastinggrondslag naar laagbelastende jurisdicties te verkleinen.

Speerpunten commentaar

  1. De Orde is van mening dat de voorgestelde regeling onevenredig hard uitwerkt in de situatie waarbij betalingen plaatsvinden aan een vaste inrichting van de belastingplichtige in Nederland of in een andere niet-laagbelastende jurisdictie. De Orde roept op het voorstel op dit punt aan te passen.
  2. De Orde is van mening dat de verregaande bevoegdheden die de inspecteur in het kader van de heffing van bronbelasting op grond van het wetsvoorstel krijgt (waaronder de uitgebreide naheffingsmogelijkheden en de mogelijkheid om bestuurders aansprakelijk te stellen) en de verregaande verplichtingen aan de zijde van de belastingplichtige (waaronder de actieve inlichtingenverplichting) het wetsvoorstel onevenwichtig maken. De Orde ziet niet in waarom voor de uitvoering van deze wet deze verdergaande bevoegdheden noodzakelijk zijn, in vergelijking met de voor andere belastingwetten geldende bepalingen. De Orde meent dat deze verstrekkende formele bevoegdheden van de inspecteur niet in verhouding staan tot de geschatte nihil-opbrengst van deze heffing.
  3. De voorgestelde wetgeving voorziet niet in een tegenbewijsmogelijkheid. Hiermee wordt gedoeld op de mogelijkheid voor belastingplichtigen om te bewijzen dat er geen sprake is van een kunstmatige structuur die is opgezet met als doorslaggevende reden het vermijden of uitstellen van belastingheffing. Het opnemen van een tegenbewijsmogelijkheid leidt ertoe dat er geen bronbelasting wordt geheven indien de belastingplichtige erin slaagt dit bewijs te leveren. De Orde pleit voor het opnemen van deze mogelijkheid.

Dit commentaar is tot stand gebracht door de Commissie Wetsvoorstellen, bestaande uit de NOB-leden drs. R.A. van der Jagt (voorzitter), prof. mr. J.W. Bellingwout, prof. mr. dr. A.C.P. Bobeldijk, mr. J.H. Elink Schuurman, drs. M.J.A.M. van Gijlswijk, de heer E.P. Hageman LLM, prof. dr. E.J.W. Heithuis, mw. prof. dr. S.J.C. Hemels, prof. mr. dr. Q.W.J.C.H. Kok, mw. dr. C.L. van Lindonk, drs. C. Overduin, drs. W.H. Peters, mr. M.H.C. Ruijschop, mr. E.B. van der Stok, mr. E.A. Visser, mw. mr. B.E.M. den Boer (secretaris wetsuitvoering) en mr. P.A. Anthoni (secretaris wetgeving), en met medewerking van NOB-leden mr. D.G. Barmentlo, mw. mr. drs. R.M. Bos – Schepers, mr. F.R. Herreveld, mr. F. van Horzen, drs. B.J. Kiekebeld, mr. dr. J.J.A.M. Korving, mw. mr. W.E. Nent, mr. T.H.A. Noë, prof. dr. mr. D.S. Smit, mr. E.J. Spoelder en prof. dr. H. Vermeulen.

Gerelateerd