NOB-commentaar op Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting

Het wetsvoorstel beoogt volgens de initiatiefnemer de latente dividendbelastingclaim op de al dan niet gerealiseerde winstreserves van in Nederland gevestigde moedermaatschappijen van multinationals zeker te stellen door middel van een eindafrekening in geval van migratie.

Het wetsontwerp introduceert echter een dubbele belasting voor de aandeelhouders. Enkel en alleen daarom al behoort dit wetsvoorstel naar de mening van de Orde niet ingevoerd te worden. Verder levert invoering van het wetsvoorstel strijd op met de goede verdragstrouw jegens alle verdragsstaten. Het wetsvoorstel heeft bovendien formele terugwerkende kracht tot en met 10 juli 2020, 12:00 uur. Uit beleid van de Staatssecretaris van Financiën volgt dat terugwerkende kracht alleen in uitzonderingssituaties, wanneer sprake is van een rechtvaardigingsgrond, zal worden toegepast. De formele terugwerkende kracht in het wetsvoorstel is naar de mening van de Orde in strijd met dit beleid. De Orde is voorts van mening dat het wetsvoorstel in strijd is met zowel het primaire als het secundaire EU-recht. Hierbij kan worden gedacht aan zowel de vrijheid van vestiging als de vrijheid van kapitaalverkeer. De Orde is van mening dat niet aangesloten kan worden bij de evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid, zoals neergelegd in het National Grid-arrest van het HvJ EU, omdat het daar een eindafrekening in de vennootschapsbelasting betrof. Voor de vennootschapsbelasting geldt een andere verdeling van de heffingsbevoegdheid zodat, op die evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid als rechtvaardigingsgrond, geen beroep kan worden gedaan. Dit wetsvoorstel komt mogelijk ook in strijd met het loyaliteitsbeginsel (artikel 4 lid 3 Verdrag betreffende de Europese Unie) op grond waarvan nationale overheden alle maatregelen moeten nemen om de nakoming van de uit het Unierecht voortvloeiende verplichtingen te verzekeren. Dit wetsvoorstel leidt ertoe dat de rechten van ondernemingen, die voortvloeien uit het Unierecht, door Nederland worden ondermijnd. Ook doet zich de vraag voor of dit wetsvoorstel niet als misbruik van recht door Nederland moet worden gekwalificeerd. Daarom beveelt de Orde het kabinet dringend aan om dit voorstel ter beoordeling voor te leggen aan de Europese Commissie. Naast alle fiscaaltechnische bezwaren is de Orde van mening dat het wetsvoorstel in verschillende opzichten schade toebrengt aan het Nederlandse vestigingsklimaat, met name voor beursgenoteerde moedermaatschappijen van multinationals.

Dit commentaar is tot stand gebracht door de Commissie Wetsvoorstellen, bestaande uit de NOB-leden drs. R.A. van der Jagt (voorzitter), prof. mr. J.W. Bellingwout, prof. mr. dr. A.C.P. Bobeldijk, mr. W.E.J. Dijkstra, mr. J.H. Elink Schuurman, drs. M.J.A.M. van Gijlswijk, E.P. Hageman LLM, prof. dr. mr. E.J.W. Heithuis, mw. prof. dr. S.J.C. Hemels, drs. J.M. Jonkers, prof. mr. dr. Q.W.J.C.H. Kok, mw. dr. C.L. van Lindonk, prof. dr. mr. M.M.W.D. Merkx, dr. J.H.M. Nieuwenhuizen, drs. C. Overduin, drs. W.H. Peters, mr. M.H.C. Ruijschop, mr. E.B. van der Stok, mr. E.A. Visser, mr. L. van der Voort, mw. mr. B.E.M. den Boer (secretaris wetsuitvoering), R. van der Wilt LLM (secretaris wetsuitvoering) en mr. P.A. Anthoni (secretaris wetgeving) met medewerking van NOB-leden drs. B.J. Kiekebeld, prof. dr. mr. F.P.G. Pötgens en A.W. Ravelli LLM.

Gerelateerd