Portretten van iconische fiscalisten – het werk van Rens Pieterse
Rens Pieterse heeft zich, naast zijn werk bij de Universiteit van Leiden en de Vrije Universiteit te Amsterdam, gespecialiseerd in het schrijven van portretten van iconische fiscalisten, waarmee hij een bijdrage levert aan de overdracht van fiscale kennis en geschiedenis.
Welke boeken heb je geschreven? Hoe ben je daarmee gestart?
Dat begon in 2017 met Doedens. Daarna volgden boekjes over Hellema en Jan Verburg. Ook over De Langen en Van Soest – die laatste min of meer op verzoek. Van het een kwam het ander, met boeken over Grapperhaus, Hofstra, Brüll en recent Nooteboom. Nu werk ik aan een boek over Van den Tempel, iemand uit een ver verleden. Dat wordt mijn twaalfde studie.
Wat maakt deze fiscalisten zo iconisch voor jou?
Het zijn stuk voor stuk ‘grote’ namen. Vraag een willekeurige fiscalist naar een top tien, en de meeste van de geportretteerden zitten daar wel bij. Die waardering is dus breed gedeeld.
Waarom doe je dit allemaal? Het is niet alleen vanuit je werk aan de universiteit?
Nee, hooguit voor een fractie van de beschikbare tijd. De rest is hobby. Misschien heeft Jaap van den Berge mijn fascinatie voor fiscalisten van weleer op beslissende wijze aangewakkerd. Hij heeft mij ooit gewezen op de annotaties van Doedens, die door de Hoge Raad zeer werden gewaardeerd. Toen dacht ik: ik ga die annotaties allemaal lezen. Dat leidde tot een boekje, en zo is het begonnen.
(Fotograaf: Raphael Drenth)
Welke ontmoetingen of gesprekken zijn je het meest bijgebleven?
Ooit sprak ik kort met Jan van Soest bij de Hoge Raad. We dronken een kop koffie, op uitnodiging van Theo Groeneveld. Als ik daarop terugkijk, zou ik nu heel andere vragen stellen. Dat geldt ook voor Van Brunschot, een uitermate scherpzinnig fiscalist. Tijdens een lunch kwamen we naast elkaar te zitten. Dat gesprek maakte indruk. Hij is inmiddels overleden, maar ik had graag nog met hem gesproken over zijn opvattingen en herinneringen aan grootheden als Van den Tempel en Nooteboom.
De gesprekken die ik voer leiden ook vaak tot nieuwe contacten en inzichten. Dat zie je bijvoorbeeld in het boek over Nooteboom: daar zitten veel verbanden met andere fiscalisten in. Ook in mijn boek over Brüll: daarvoor sprak ik de dochter van Van den Tempel. Toen het boek uitkwam, las ze wat ik over haar vader had geschreven. Ze zei: “Ik heb nog spullen van mijn vader thuis.” Dat werd een uitnodiging om langs te komen.
Wat opvalt is hoe goed je werk is gedocumenteerd. Waar haal je je informatie vandaan?
Dat is een soort verslaving. Ik gebruik verschillende bronnen: archieven, publicaties, recensies, overlijdensadvertenties – en ik controleer die via andere kanalen. Klopt het? Daarnaast spreek ik oud-studenten, docenten, familieleden, ook om de persoonlijkheid van de hoofdpersoon te leren kennen. Bij Nooteboom was dat eenvoudiger dan bij iemand die al langer geleden is overleden. Het is puzzelen en uit al het verzamelde materiaal probeer ik geleidelijk iets te boetseren. Veel passages komen in de trein tot stand, elke dag een paar zinnen. Met de dikkere boeken ben ik soms een jaar bezig.
Soms nemen familieleden zelf contact met me op met materiaal. Dat levert extra informatie én soms een aanleiding voor nieuwe verhalen. Zo kwam ik laatst in contact met een zoon van professor Vinke, een vrijwel vergeten figuur.
Andere goede bronnen zijn Leno Sillevis en Nico de Vries geweest. Ik heb hen in het verleden geregeld benaderd; ze waren overigens uitstekende docenten. Hun colleges leken soms op theatervoorstellingen.
Ik begreep dat je voor onderzoek ook op reis gaat?
Zeker. Ik bezoek plekken waar de geportretteerden zijn opgegroeid, waar ze naar school gingen. Ik wil weten hoe ze van huis naar school liepen. Die persoonlijke elementen helpen mij een beeld te vormen en maken het verhaal levendiger. De mensen die je spreekt, de plekken die je bezoekt – dat maakt dat iconische fiscalisten ook als mens gaan leven. Ik bezoek ook cafés en restaurants waar mijn hoofdpersonen vaak kwamen. Soms tref je daar iemand die nog iets weet. Dan komt er extra wijn op tafel en een schat aan verhalen. Veel komt niet in het boekje, maar het is geweldig om te horen.
Wie heeft je het meest verrast van de mensen die je sprak?
Eenieder op zijn eigen manier. Wat me vooral opviel, was de openheid. Bijvoorbeeld het contact met de zoon van Hofstra, die helaas vorig jaar is overleden. Eens in de zoveel weken aten we samen, door ons enigszins gekscherend het herendiner genoemd, en hij belde me vrijwel wekelijks. Dat was een mooi en ook diepgaand contact, dat over veel meer dan zijn vader ging. Kees van Raad heeft ons aan elkaar voorgesteld, hij moedigde me aan om over Hofstra te schrijven. Tegelijk moet je ook vertrouwen winnen. Een dochter van een door mij geportretteerde fiscalist vond het aanvankelijk moeilijk om vrijuit te spreken. Wat zou ik over haar vader schrijven? Wat zou ik oprakelen? Sommige contacten blijken blijvende betekenis te hebben. Binnenkort ga ik weer op bezoek bij de zus van Grapperhaus.
Wie zijn nu de iconische fiscalisten? Zijn die er nog?
Je hebt natuurlijk gepensioneerde fiscalisten zoals Leo Stevens en Kees van Raad – die mij dus aanmoedigde om over Hofstra te schrijven – en uiteraard Jaap Zwemmer – bij wie ik nog college heb gevolgd en die ik als mijn leermeester beschouw.
Tegenwoordig zijn er meer fiscale hoogleraren. Vroeger was een benoeming bijzonder, nu lijken benoemingen gemakkelijker tot stand te komen. Daardoor springen er misschien minder ‘hooggeleerden’ uit.
Toch zijn er namen van markante fiscalisten te noemen: Reinier Kooiman, Koos Boer, Sigrid Hemels, Edwin Heithuis en Philippe Albert. Ook Michiel Spanjers valt op: kritisch, uitgesproken, en recent winnaar van de Jaap van den Berge-literatuurprijs van NLFiscaal. En ongetwijfeld zijn er meer. Niet altijd makkelijke persoonlijkheden – soms wat eigengereid – maar dat past ook wel bij de beroepsgroep.
En de oudere fiscalisten deden er veel naast, ze waren altijd aan het werk?
Dat klopt. Ik hoorde verhalen over avonden waarin ze nog voor het slapen gaan een dissertatie of artikel doornamen. Hofstra is daar een voorbeeld van. Velen waren daarnaast politiek actief: staatssecretaris, minister, partijbestuurder. Daardoor kwamen ze ook op onverwachte wijze in de picture. Zo ontdekte ik dat Van den Tempel in de jaren ’50 in de belangstelling van de binnenlandse veiligheidsdienst stond, vermoedelijk omdat hij – evenals zijn vader, die minister was geweest – linkse opvattingen had. Ik mocht het over hem aangelegde dossier inzien in het kader van mijn onderzoek.
Wat kan de nieuwe generatie leren van de oude garde?
Heel veel. In Amsterdam, aan de Vrije Universiteit, zijn mijn boekjes in het voorjaar verplichte literatuur voor studenten. Die krijgen opdrachten, een ‘take home’-tentamen met allerlei vragen. De basislectuur is het boekje, en studenten mogen een week aan een opdracht werken en dan alle bronnen raadplegen die zij maar kunnen vinden. Dan reflecteren ze op standpunten over bijvoorbeeld reparatiewetgeving, fiscale ethiek, of minder gangbare opvattingen over wenselijk belastingrecht. Zo worden inzichten van de oude generatie spelenderwijs overgedragen op de nieuwe.
Portretten
H.J. Doedens (2017,* en 2017)
J. Verburg (2017, en 2018*)
H.J. Hellema (2019*)
J. van Soest (2020*)
W.J. de Langen (2020*)
H. Mobach (2021)
H.J. Hofstra (2021*)
D. Brüll (2022*)
F.H.M. Grapperhaus (2024*)
L.J.M. Nouwen (2024)
A. Nooteboom (2025*)
H. Schuttevâer (2025)
De met * gemarkeerde portretten zijn in boekvorm verschenen.
Wat zegt de geschiedenis van de fiscalisten over de ontwikkeling van het vak?
Oude thema’s keren steeds terug: belastingvereenvoudiging, vermogenswinstbelasting, kwaliteit van fiscale wetgeving. Hofstra was er zijn leven lang mee bezig. Van den Tempel werkte in 1945 al aan een vermogensaanwasbelasting. Helaas wordt er weinig op teruggekeken.
Er is weinig écht nieuws. Ook ethiek is in wezen geen nieuw onderwerp. Wat wel is veranderd, is de internationalisering. Europees recht bestond in het verre verleden nog niet, al had Grapperhaus daar al in de jaren zestig ideeën over. Maar veel thema’s zijn oud: belastingbeginselen, het instrumentele gebruik van het belastingrecht, belastingdruk en lastenverdeling, al dan niet aan de hand van bepaalde principes. Ook oude discussies keren terug, zoals die tussen Hofstra en Van den Tempel of tussen Van den Tempel en Brüll over de vrijheid van het individu en de invloed van de maatschappij op de vormgeving van het belastingrecht.
En de schenk- en erfbelasting?
Zeker. Nooteboom schreef erover, net als Van den Tempel in zijn reacties op voorstellen die meer dan veertig jaar geleden zijn gedaan. Michiel Spanjers bracht het onderwerp ter sprake tijdens zijn contacten met staatssecretaris van Financiën Jan Kees de Jager. Die zocht een thema om mee naar buiten te treden, en Spanjers suggereerde de modernisering van de Successiewet. Zo komt een onderwerp ineens in de publiciteit.
De schenk- en erfbelasting is een goed voorbeeld van het spanningsveld tussen principes en de publieke opinie. Fiscalisten – links en rechts – zien deze belasting veelal als een begrijpelijke en ook noodzakelijke heffing, maar burgers vinden haar vaak onrechtvaardig.
In 1946 schreef Hofstra over socialistische belastingpolitiek. Hij pleitte voor een successiepercentage van bijna 100%. Andere tijden.
Over wie gaat je volgende boek?
Over Van den Tempel, zoals ik al zei. Hij was een van de architecten van het OESO-modelverdrag. Het eerste modelverdrag dateert uit 1963. Vanaf de jaren vijftig ging hij geregeld met de trein naar Parijs, naar de OESO, om te vergaderen. Het zal er wel op uitdraaien dat ik op enig moment ook de trein neem, naar het kasteeltje waar de OESO zetelt. Daarnaast ga ik naar Duitsland. Ik ontdekte waar hij in de Tweede Wereldoorlog als krijgsgevangene zat – bij Stuttgart. Er staat nog een barakje dat elke eerste zondag van de maand twee uur open is. Dat wil ik bezoeken, om de sfeer te proeven.
Over Rens Pieterse
1993-1997: Universiteit van Amsterdam, onder meer Nederlands recht en Fiscaal recht
1997-2003: Deloitte
2003-2010: Wetenschappelijk bureau van de Hoge Raad der Nederlanden
2010-heden: Docent belastingrecht, verbonden aan de Vrije Universiteit en (vanaf 2015) de Universiteit Leiden
2019: Promotie Vrije Universiteit Amsterdam op het onderwerp ‘Studies over verwijzingsinstructies in belastingzaken’
Nevenfuncties
Redacteur van een fiscale encyclopedie en een handboek over formeel belastingrecht
Bestuurslid van de stichting die de prof. dr. D. Brüll-prijs in het leven heeft geroepen