Column: Het verzonkenkosteneffect
Weet je wel, als je na een uur in de bioscoop zit te kijken naar een waardeloze film, maar denkt: “Ja, ik heb hier €12 voor betaald, nu móet ik het afkijken!” Terwijl je eigenlijk liever op de bank door je Instagram feed zou scrollen. Of als je in een restaurant een gigantisch bord spaghetti bolognese voorgeschoteld krijgt en denkt: “Ik zit vol, dit is genoeg”, maar je eet toch alles op, want die €20 mag niet voor niets zijn geweest. Vervolgens lig je met spijt en buikpijn op bed.
Beide voorbeelden geven het zeer menselijke gedrag weer om maar te blijven doorzetten ómdat er al tijd, geld of moeite is geïnvesteerd, zelfs als het logischer zou zijn om gewoon te stoppen. Maar goed, waar wil ik dan naartoe?
Pijler Twee! Ja, sorry, ik weet dat je daar helemaal niets meer over wilt horen omdat je er de afgelopen jaren mee doodgegooid bent (zeer recent ook nog met in elke deelsessie minstens één een verwijzing naar Pijler Twee, ook als de deelsessie over heel wat anders ging voor de lezers die naar het 77e Congress van de International Fiscal Association zijn geweest). Maar ik ga er toch over schrijven!
Het Pijlerproject (Pijler Een en Pijler Twee) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), is alweer ruim 4 jaar geleden (8 oktober 2021) aangekondigd. Rondom die eerste pijler is het al een hele tijd stil. Maar de tweede pijler staat, althans in de EU door een op 14 december 2022 aangenomen richtlijn en een handjevol andere landen. In de VS en China ligt de pijler nog op de grond en is de kraan die de pijler rechtop moet takelen nog ver te zoeken.
Ik kan mij voorstellen dat er ontzettend veel uren werk in het project zitten van medewerkers van de OESO, EU-ambtenaren en ambtenaren bij het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst. Van het uitdenken ervan tot de implementatie ervan, het continue sleutelwerk en het uitvaardigen van handleidingen en ander materiaal. Waarvoor heel veel respect.
Maar goed, het feit dat ergens veel tijd in heeft gezeten rechtvaardigt niet de complexiteit, administratieve lasten voor het bedrijfsleven en uitvoeringslasten voor de overheid ten aanzien van een heffing die nauwelijks wat oplevert. Zeker niet als je er gaandeweg achter komt dat het bij verre na niet perfect is en dan een groot deel van de wereld niet meedoet.
We zijn het sinds de publicatie van het Draghi-rapport alweer ruim een jaar geleden ook met elkaar eens dat de EU moet werken aan haar concurrentievermogen. Daarbij hoort internationaal een gelijk speelveld. Dat, in combinatie met de binnen de EU en Nederland bestaande wens om te vereenvoudigen, betekent dat we iets moeten doen met het Pijler Tweeproject.
Ermee stoppen lijkt geen reële optie te zijn, hoewel dat wellicht wel de beste oplossing is bij de sunk cost fallacy (het verzonkenkosteneffect). Misschien is er een middenweg denkbaar die toch recht doet aan het doel van het Pijler Tweeproject en de impact op het Europese concurrentievermogen wat beperkt, terwijl het ook de administratieve lasten en de uitvoeringskosten verlaagt. Daarbij kunnen we misschien een beetje afkijken bij onze onderhandelpartners, de Amerikanen, die bij het vaststellen van het Global Intangible Low-Taxed Income (GILTI – niet een aflevering van Judge Judy) kijken naar het wereldwijde niveau van belastingheffing in plaats van per land.
 
		