Uitspraak Raad van Beroep 14 oktober 2025 (B 120)
Uitspraak Raad van Beroep 14 oktober 2025 (B 120) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 22 juli 2024 (T 415)
Voorzitter: mr. C.M. Ettema
Leden: mr. F.J. Manzoni en mr. G.B.A. Brummer
Griffier: mr. R. Marchal
- Artikel 1 Reglement Beroepsuitoefening (eer en waardigheid). Klacht over het verkondigen van onwaarheden tijdens eerdere tuchtprocedure is zelfstandige klacht en geen beroep tegen de uitspraak in die procedure. NOB-lidmaatschap is terwijl de eerdere procedure aanhangig was beëindigd met onmiddellijke ingang wegens ander hoofdberoep. Gedragingen nadien zijn niet aan tuchtrecht onderworpen. Verkondigen van onwaarheden in de periode voordien is niet aannemelijk gemaakt.
gewezen op het beroep van X c.s., gevestigd te A, hierna te noemen Klaagster,
tegen de uitspraak van de Raad van Tucht van 22 juli 2024, nummer 23/415,
op de klacht van Klaagster tegen de heer mr. B, voorheen lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) en voorheen werkzaam bij C, gevestigd te D, hierna te noemen Verweerder.
De klacht bij de Raad van Tucht
1.1. Klaagster heeft op 11 juli 2023 een klacht ingediend bij de Raad van Tucht tegen Verweerder. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Klaagster heeft een nader stuk ingediend en gerepliceerd en Verweerder heeft gedupliceerd. De Raad van Tucht heeft de zaak behandeld ter zitting van 14 juni 2024 en heeft bij uitspraak van 22 juli 2024 de klacht ongegrond verklaard. De uitspraak is op 24 juli 2024 aan partijen verzonden. De uitspraak van de Raad van Tucht geldt als hier herhaald en ingelast en is aan deze uitspraak gehecht.
Het beroep van Klaagster
1.2. Op 13 september 2024 heeft Klaagster beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Raad van Tucht. Verweerder heeft op 17 oktober 2024 een verweerschrift ingediend, tevens inhoudende een incidenteel beroep tegen de uitspraak van de Raad van Tucht. Klaagster heeft op 27 november 2024 een verweerschrift ingediend op het incidentele beroep. Op 9 juni 2025 heeft Klaagster een nader stuk met bijlagen ingediend.
Zitting
1.3. De Raad van Beroep heeft de zaak behandeld ter zitting van 20 juni 2025. Daar zijn verschenen de heer E en mevrouw F namens Klaagster.
2.1. In onderdeel 2 van zijn uitspraak heeft de Raad van Tucht onder meer de volgende feiten vastgesteld:
“2.2. Klaagster heeft eerder – op 3 mei 2020 – een tuchtklacht ingediend tegen verweerder. De Raad van Tucht heeft de klacht ter zitting van 11 december 2020 behandeld en heeft de klacht bij uitspraak van 4 februari 2021 (T 394) ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen beroep ingesteld.
2.3. Het lidmaatschap van verweerder bij de NOB is geëindigd per 1 september 2020.”
2.2. Klaagster betwist het feit dat door de Raad van Tucht is vastgesteld in onderdeel 2.3. van zijn uitspraak.
2.3. Aangezien de overige door de Raad van Tucht vastgestelde feiten in beroep niet zijn betwist, zal de Raad van Beroep van die overige feiten uitgaan.
3.1. Klaagster verwijt Verweerder dat zijn handelen of nalaten in strijd is met artikel 1 Reglement Beroepsuitoefening (eer en waardigheid). Klaagster meent dat Verweerder zijn geloofwaardigheid en integriteit heeft geschaad door bewust en herhaaldelijk onwaarheden te verkondigen tegenover de tuchtrechter. De klacht betreft de verklaringen van Verweerder in het verweerschrift van 10 juni 2020 en de conclusie van dupliek van 19 oktober 2020, en de uitlatingen van Verweerder tijdens de zitting van 11 december 2020.
3.2. De Raad van Tucht heeft geoordeeld dat de gewraakte handelingen van Verweerder alleen aan tuchtrechtspraak van de NOB kunnen worden onderworpen voor zover deze hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de beëindiging van het lidmaatschap. De Raad van Tucht heeft daarom alleen een oordeel gegeven over de verklaringen van verweerder in het verweerschrift van 10 juni 2020. In het klaagschrift heeft Klaagster tweemaal verwezen naar verklaringen uit dit verweerschrift. Deze verklaringen liggen niet ten grondslag aan de verwijten in het klaagschrift. De verwijten hebben betrekking op de verklaringen van Verweerder tijdens de zitting van 11 december 2020. Omdat de verwijten betrekking hebben op de periode na het einde van het lidmaatschap, komt de Raad van Tucht niet aan een beoordeling daarvan toe.
3.3. De Raad van Tucht heeft de klacht ongegrond verklaard.
4.1. Klaagster heeft beroep ingesteld en voert in haar beroepschrift samengevat aan:
– Verweerder heeft getracht zijn verantwoordelijkheid te ontlopen door zijn lidmaatschap bij de NOB te beëindigen. Bovendien heeft hij deze beëindiging niet gemeld tijdens de eerdere procedure.
– Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 10 juni 2020 veelvuldig onwaarheden geuit. Klaagster bespreekt 29 punten uit het verweerschrift die onwaar zouden zijn.
4.2. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en betwist de klachten over zijn handelen. In incidenteel beroep voert hij aan dat de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Klaagster heeft in het incidentele beroep een verweerschrift ingediend en Verweerders stellingen over de niet-ontvankelijkheid betwist.
De ontvankelijkheid van de klacht
5.1. Verweerder heeft in incidenteel beroep betoogd dat de klacht van Klaagster niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, omdat de klacht in het onderhavige beroep moet worden gezien als een te laat ingesteld beroep tegen de uitspraak van de Raad van Tucht van 4 februari 2021 (T394). De Raad van Beroep zal eerst ingaan op deze meest vergaande stelling.
5.2. Klaagster heeft in haar klacht Verweerder verweten dat hij tijdens de tuchtrechtelijke procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de Raad van Tucht van 4 februari 2021 (T394) onwaarheden heeft verkondigd. De Raad van Beroep onderschrijft het oordeel van de Raad van Tucht dat de klacht niet kan worden aangemerkt als een beroep tegen de uitspraak van de Raad van Tucht van 4 februari 2021 (T394).
Het einde van het lidmaatschap van Verweerder
5.3. Klaagster meent dat het lidmaatschap van Verweerder niet per 1 september 2020 kan zijn beëindigd, omdat opzegging van het lidmaatschap volgens de statuten geschiedt tegen het einde van het verenigingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar.
5.4. De Statuten Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (hierna: de Statuten), zoals deze luidden in 2020, bepalen over het einde van het lidmaatschap:
“Artikel 13
Einde lidmaatschap
1. Het aspirant-lidmaatschap, het gewoon lidmaatschap, het buitengewoon lidmaatschap en het erelidmaatschap eindigen:
a. door de dood van het lid;
b. door schriftelijke opzegging door het lid voor eenendertig december van het verenigingsjaar aan de secretaris van het bestuur, welke opzegging geschiedt tegen het einde van het verenigingsjaar;
c. door opzegging door de vereniging. Deze opzegging kan met onmiddellijke ingang geschieden:
1. indien het lid het beheer over zijn vermogen heeft verloren;
2. indien het lid heeft opgehouden te voldoen aan de vereisten door de statuten voor het lidmaatschap gesteld;
3. indien het lid het lidmaatschap aanvaardt van een andere vereniging waarvan de leden de belastingadviespraktijk uitoefenen, tenzij dit lidmaatschap ingevolge een besluit als bedoeld in artikel 5 verenigbaar is met een lidmaatschap van deze vereniging;
4. in geval van wanbetaling door het lid jegens de vereniging en/of de SOB;
5. ingeval het lid niet voldoet aan andere op basis van deze statuten geldende verplichtingen;
6. indien redelijkerwijs van de vereniging niet kan worden verwacht het lidmaatschap te laten voortduren;
d. door ontzetting.
(…).”
5.5. Over de eisen voor het lidmaatschap bepalen de Statuten:
“Artikel 6
Lidmaatschapsvereisten en -verplichtingen
Toelatingsprocedure
(…)
3. Het lid is verplicht:
a. zijn beroep uit te oefenen of te gaan uitoefenen op academisch niveau;
(…).”
5.6. Uit ambtshalve onderzoek door de Raad van Beroep is gebleken dat Verweerder op 28 augustus 2020 aan de NOB kenbaar heeft gemaakt dat zijn hoofdberoep niet langer dat van belastingadviseur is en dat hij een baan heeft gevonden buiten de fiscaliteit. De NOB heeft het lidmaatschap daarop beëindigd per 1 september 2020. De Raad van Beroep stelt vast dat het lidmaatschap niet is geëindigd door opzegging door Verweerder (artikel 13, lid 1, onderdeel b, van de Statuten), maar door opzegging door de vereniging (artikel 13, lid 1, onderdeel b, van de Statuten), met onmiddellijke ingang (1 september 2020) omdat Verweerder had opgehouden te voldoen aan de vereisten door de statuten voor het lidmaatschap gesteld, te weten de eis van artikel 6, lid 3, onderdeel a, van de Statuten.
5.7. Met het voorgaande is de feitelijke onderbouwing vervallen onder de stelling dat Verweerder heeft getracht zijn verantwoordelijkheid te ontlopen door zijn lidmaatschap bij de NOB te beëindigen.
5.8. De Raad van Tucht heeft derhalve terecht geoordeeld dat de handelingen van Verweerder na het einde van het lidmaatschap op 1 september 2020 niet aan de tuchtrechtspraak van de NOB zijn onderworpen. De Raad van Tucht heeft terecht alleen een oordeel gegeven over de verklaringen van Verweerder die zijn opgenomen in het verweerschrift van 10 juni 2020.
Inhoudelijke beoordeling van de klacht
5.9. De Raad van Beroep is van oordeel dat Klaagster met haar nadere onderbouwing in haar beroepschrift niet aannemelijk heeft gemaakt dat Verweerder in zijn verweerschrift van 10 juni 2020 onwaarheden heeft geuit.
Slotsom
5.10. Zowel het beroep van Klaagster als het incidentele beroep van Verweerder is ongegrond.
De Raad van Beroep ziet geen aanleiding om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten van de wederpartij.
De Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.M. Ettema, voorzitter, mr. F.J. Manzoni en mr. G.B.A. Brummer, leden van de Raad van Beroep, in tegenwoordigheid van mr. R. Marchal als griffier, en door de voorzitter en de griffier ondertekend op 14 oktober 2025.