Uitspraak Raad van Tucht 10 februari 2025 (T 421a)
Uitspraak Raad van Tucht 10 februari 2025 (T 421a). Er is geen beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Voorzitter: mr. drs. Chr.Th.P.M. Zandhuis
Lid: drs. J.M.M. Hazewinkel
Extern lid: mr. V.F.R. Woeltjes
Griffier: mr. R. Wijkstra
- De Raad van Tucht verwerpt de stelling dat de klacht geen concrete omschrijving per verweerder bevat van de gewraakte handelingen. Verweerder heeft zich voldoende kunnen verdedigen tegen de klacht. De klacht is daarom ontvankelijk.
- Anders dan klager stelt, is de aangifte erfbelasting ingediend in naam van de executeur en niet in naam van klager.
- Dat de ingediende aangifte erfbelasting onjuist zou zijn heeft klager onvoldoende onderbouwd.
- Het kan verweerder niet worden verweten dat hij klager niet op de hoogte heeft gebracht van het doen van de aangifte erfbelasting. Tussen verweerder en klager bestaat geen cliëntrelatie. De wettelijke verplichting om klager te informeren over zijn legaat en de aangifte erfbelasting en het gebruik van klagers BSN in die aangifte ligt bij de executeur.
- Omdat tussen klager en verweerder geen cliëntrelatie bestaat mag hij, zonder toestemming van zijn cliënt, geen informatie over de aangifte erfbelasting verstrekken aan klager. Zou hij dat wel doen, dan zou hij in strijd handelen met de voor hem geldende geheimhoudingsplicht.
Gewezen op de klacht van [A] wonende te [Z], hierna te noemen klager,
tegen
mr. [B], lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) en werkzaam voor [C] gevestigd te [Y], hierna te noemen verweerder.
De klacht tegen verweerder is bij de Raad van Tucht binnengekomen op 12 juni 2024. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Klager heeft een conclusie van repliek ingediend en verweerder heeft een conclusie van dupliek ingediend.
Van de zitting op 13 december 2024 is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak wordt verzonden.
2.1. Gelet op wat partijen schriftelijk en mondeling naar voren hebben gebracht, merkt de Raad van Tucht voor dit geding de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
2.2. Verweerder werkt sinds 1 september 2000 bij [C] als teamleider aangiftepraktijk.
2.3. Op 16 oktober 2019 overleed de moeder van klager, [D] (de moeder).
2.4. Klager is enkele jaren voor het overlijden van de moeder in onmin geraakt met zijn ouders, broer en zus.
2.5. In haar testament heeft de moeder haar echtgenoot, de vader van klager, aangewezen als executeur testamentair van de nalatenschap (de executeur).
2.6. Klager is in het testament niet aangewezen als erfgenaam van de moeder. Hij heeft in het testament een legaat gekregen ter grootte van een kindsdeel.
2.7. Het testament van de moeder vermeldt onder meer:
“De executeur is (…), voor zover van toepassing, onder meer bevoegd de legaten af te geven en de schulden van de nalatenschap te voldoen.
Hij is verplicht aangifte te doen voor de erfbelasting; hij is aansprakelijk voor de verschuldigde erfbelasting. De executeur is bevoegd voordat hij een legaat afgeeft daarover verschuldigde erfbelasting in te houden, als dat tenminste mogelijk is.”
2.8.1. Op 2 juni 2020 is door [E], de adviseur van de executeur, namens de executeur een e-mail verzonden aan verweerder met het verzoek een aangifte erfbelasting in te dienen met betrekking tot de nalatenschap van de moeder.
2.8.2. In een e-mail van verweerder verzonden op 13 juli 2020 aan onder meer [E] staat onder meer:
“We zijn bezig met de afronding van de aangiften voor de familie (…). Voor de aangifte erfbelasting hebben wij nog deze laatste gegevens nodig:
(…)
3. De BSN-nummers van [de broer], [klager] en [de zus].”
2.8.3. De executeur heeft een “Akkoordverklaring rapport aangifte erfbelasting en toestemming elektronische verzending erfbelasting” ondertekend op 13 november 2020.
2.9.1. Tussen 8 juni 2021 en 17 juni 2021 heeft e-mailcorrespondentie over de aangifte erfbelasting plaatsgevonden tussen de inspecteur en [F], een collega van verweerder. Als bijlagen zijn een toelichting op de schenkingen op papier, een cijfermatige onderbouwing van de fiscale (fictieve) verkrijgingen en de verschuldigde erfbelasting verstrekt.
2.9.2. Met dagtekening 1 juli 2021 heeft de Belastingdienst aan [G], een collega van verweerder, een aanslag erfbelasting gestuurd ten name van klager. De aanslag vermeldt een te betalen belastingbedrag. De geleidebrief bij de aanslag vermeldt onder meer:
“Informeren belanghebbenden
U wordt verzocht belanghebbende(n) over bijgaande beschikking(en) te informeren. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van een fotokopie van de betreffende beschikking.”
2.9.3. Op 6 juli 2021 heeft verweerder een e-mail gezonden aan onder meer de broer en zus van klager waarin onder andere het volgende is vermeld:
“Hierbij sturen we jullie de definitieve aanslagen erfbelasting ter zake van de nalatenschap van jullie moeder (…) welke wij hebben ontvangen van de Belastingdienst. Met betrekking tot deze aanslagen informeren wij jullie graag als volgt.
De Belastingdienst heeft de definitieve aanslagen conform de door ons ingediende aangifte opgelegd. Deze aanslagen zijn derhalve door ons akkoord bevonden. [Klager] is (…) aan erfbelasting verschuldigd.
De door [klager] verschuldigde erfbelasting dient binnen 6 weken na de datum op de aanslag (uiterlijk 12 augustus 2021) onder vermelding van het betalingskenmerk (…) te zijn ontvangen op het rekeningnummer (…) t.n.v. Belastingdienst.”
2.10.1. Met dagtekening 10 mei 2022 heeft klager een brief gestuurd naar [C] waarin onder meer is vermeld:
“Met ontsteltenis nam ik zojuist kennis van een afschrift Aanslag Erfbelasting ten name van [klager] (…).
(…)
In 2021 heb ik een herinnering te betalen erfbelasting ontvangen in een ‘betaaloverzicht’ belastingdienst. Op dat moment had ik nog de ‘positieve’ instelling dat informatie, zoals dat erven betaamd, zou ontvangen. Helaas bleek niets minder waar.
(…)
Kennelijk heeft u in mijn naam een aangifte Erfbelasting gedaan, zonder mij op geen enkele wijze hiervan in kennis te stellen of een opdracht hiertoe te hebben ontvangen. Daarnaast heeft u kennelijk een aanslag ontvangen en mij evenmin geïnformeerd. Kwalijk, daar kennelijk de Ontvanger Belastingdienst niet is betaald.
(…)
Teneinde een oplossing te creëren, verzoek ik u;
1. een volledige kopie van aangifte erfbelasting welke in mijn naam werd gedaan te verstrekken, voorzien van de nodige specificaties
2. te bevestigen dat met dagtekening 1 juli 2021 een aanslag op mijn naam werd ontvangen ten bedrage van (…)
3. een kopie betaalbewijs aan te leveren van de betreffende belasting.”
2.10.2. In een e-mail van 2 juni 2022 heeft [F] klager in een reactie op zijn e-mails onder meer het volgende bericht:
“Allereerst is de rol van [C] een hele beperkte geweest: wij zijn enkel verzocht om de aangifte erfbelasting op te stellen in lijn met het testament van jouw moeder. Niets meer en niets minder.
De boedelnotaris zal jou op kortere termijn contacten om een toelichting te geven op jouw positie en eventuele nadere vragen te beantwoorden (ook de vragen en opmerkingen die je hebt gemaakt in jouw brief van 10 mei 2022).”
2.10.3. Met dagtekening 29 juni 2022 heeft de notaris een brief gezonden aan klager waarin onder meer is vermeld:
“Onlangs heeft uw vader zich tot ons kantoor gewend in verband met het overlijden van uw moeder.
Ons kantoor zal een verklaring van erfrecht maken zodat uw vader de nalatenschap af kan wikkelen.
(…)
Legaat
Zoals uit het testament blijkt bent u geen erfgenaam maar heeft uw moeder een legaat aan u gemaakt van een bedrag in contanten gelijk aan de u toekomende legitieme portie. De legitieme portie bedraagt 1/8e deel van het saldo van de nalatenschap. (…)
(…)
Over het legaat is erfbelasting verschuldigd. Omdat het legaat nog niet opeisbaar is kunt u aan uw vader vragen de door u verschuldigde erfbelasting aan de Belastingdienst te voldoen. Van uw vader begreep ik dat [C], al weer enige tijd geleden, de aangifte erfbelasting heeft verzorgd. Daarin is [C] er van uitgegaan dat u het legaat aanvaardt. Dit hoeft uiteraard niet, u mag het legaat ook weigeren. Er zal dan aanvullende aangifte erfbelasting moeten worden gedaan waarin uw verkrijging wordt verwijderd.
In bijgaande verklaring kunt u aangeven of u het legaat wel of niet wilt aanvaarden.”
2.10.4. Op 8 juli 2022 heeft de notaris een e-mail gezonden aan klager met daarin een toelichting op de berekening van de legitieme vordering. Verder is in de e-mail vermeld:
“Tenslotte geeft uw vader aan de aanslag erfbelasting, die u heeft ontvangen, aan de Belastingdienst te willen voldoen. Wilt u de aanslag aan hem toezenden of aan mij zodat ik deze door kan sturen?”
2.10.5. Op 27 december 2022 is een verklaring van erfrecht afgegeven met betrekking tot de nalatenschap van de moeder.
3.1. Klager verwijt verweerder dat hij heeft gehandeld in strijd met de eer en waardigheid van zijn beroep (artikel 1 van het Reglement Beroepsuitoefening; RBU). Ter zitting heeft klager toegelicht dat hij verweerder meer specifiek het volgende verwijt:
1. Verweerder heeft een (foutieve) aangifte erfbelasting gedaan uit naam van klager.
2. Verweerder heeft klager niet verwittigd van het doen van de aangifte uit naam van klager.
3. De aangifte erfbelasting is niet aan klager verstrekt, ondanks herhaaldelijke verzoeken
daartoe van klager.
4. Verweerder heeft de foutieve aangifte erfbelasting aangepast voor de overige familieleden
van klager en verweerder heeft klager benadeeld door hem niet op de hoogte te stellen van de te ontvangen gelden.
5. Klager is niet geïnformeerd over het gebruik van zijn burgerservicenummer (BSN) bij het doen van de aangifte erfbelasting.
4.1. Verweerder verweert zich – kort samengevat – als volgt tegen de verschillende klachtonderdelen.
4.2. Klager stelt niet voldoende specifiek welke gedragingen hij verweerder verwijt. Klager klaagt over handelingen van [C] als werkgever van verweerder, over de handelingen van de Commissie Klachtbehandeling [C], over handelingen van de (boedel)notaris, over handelingen van de executeur en over handelingen van verweerder en zijn collega’s gezamenlijk zonder dat onderscheid wordt gemaakt tussen de genoemde betrokkenen onderling. Omdat het voor verweerder niet duidelijk is op welke klachten hij dient te reageren, is niet voldaan aan artikel 11, lid 2, van het Reglement Tuchtzaken NOB en dient de klacht niet-ontvankelijk verklaard te worden.
4.3. Verweerder heeft de aangifte opgesteld aan de hand van door de executeur, zijnde de opdrachtgever, verstrekte informatie. Verweerder heeft op zorgvuldige wijze de aangifte opgesteld en doorgenomen met de executeur.
4.4. Het was de verantwoordelijkheid van de executeur om klager ervan op de hoogte te stellen dat een aangifte erfbelasting is gedaan. Daarbij heeft verweerder geen aangifte gedaan in naam van klager maar in opdracht van de executeur. Verweerder heeft de klacht van klager dat hij niet was verwittigd over de aangifte doorgestuurd naar de executeur en met hem afgesproken dat hij de klacht verder zou oppakken.
4.5. Het is niet aan verweerder om zelf contact op te nemen met de erfgenamen of legatarissen. Verweerder heeft de executeur alle informatie gegeven om klager te kunnen informeren.
Vooraf
5.1. De Raad van Tucht verwerpt verweerders stelling dat de klacht geen concrete omschrijving bevat als bedoeld in artikel 11, lid 2, van het Reglement Tuchtzaken NOB. Dat het voor verweerder lastig is om alle verwijten te duiden en zich daar deugdelijk tegen te kunnen verweren, strookt niet met het feit dat verweerder een verweerschrift heeft ingediend waarin hij zich tegen elk van de verwijten (uitgebreid) heeft verweerd. Dat klager bij de omschrijving van zijn verwijten geen duidelijk onderscheid heeft gemaakt tussen elk van de verweerders en de handelingen die hij elk van hen verwijt, kan klager overigens niet worden aangerekend. Klager had immers geen zicht op de werkzaamheden die elk van de verweerders binnen [C] verrichtten, waardoor hij ook niet op de hoogte kon zijn van de onderlinge taakverdeling tussen de drie verweerders bij het opstellen van de aangifte erfbelasting.
Artikel 1 RBU
5.2. Het ontbreken van een cliëntrelatie tussen klager en verweerder brengt mee dat de Raad van Tucht de te beoordelen klachtonderdelen alleen toetst aan artikel 1 van het RBU: eer en waardigheid van het beroep. Dit artikel bepaalt dat een lid zijn werkzaamheden op een eerlijke, zorgvuldige en behoorlijke wijze verricht, zich houdt aan wet- en regelgeving en zich verder onthoudt van al wat overigens in strijd is met de eer en waardigheid van het beroep. Bij de te betrachten eer en waardigheid kunnen ook de belangen van anderen dan een cliënt meewegen.
5.3. Bij de uitoefening van zijn werkzaamheden geniet een lid een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen. Deze vrijheid wordt beperkt doordat een lid de belangen van anderen niet onnodig of onevenredig mag schaden. De Raad van Tucht wijst ter vergelijking op de uitspraak van de Raad van Beroep van 8 maart 2022, B 112.
Klacht 1.a. Verweerder heeft aangifte erfbelasting gedaan uit naam van klager.
5.4. Uit het testament van de moeder volgt dat de vader van klager is aangewezen als executeur-testamentair en dat hij, als de executeur van de nalatenschap, verplicht is de aangifte erfbelasting te doen. De executeur is ingevolge artikel 72 in combinatie met artikel 38 van de Successiewet ook verplicht aangifte te doen van de gegevens welke van belang kunnen zijn voor de heffing van de erfbelasting van de andere verkrijgers, niet zijnde erfgenamen. Hieronder vallen onder meer legaten. Ter zitting heeft klager ook erkend dat de executeur volgens de wet verplicht is om aangifte te doen van elke verkrijging die volgt uit het testament en dat zijn verkrijging zodoende in de aangifte is opgenomen als onderdeel van het geheel aan verkrijgingen. Het voorgaande betekent dat verweerder de aangifte erfbelasting heeft ingediend namens de executeur en niet uit naam van klager. De klacht faalt daarom in zoverre.
1.b. Verweerder heeft een foutieve aangifte erfbelasting gedaan.
5.5. Klager stelt dat de aangifte erfbelasting die is ingediend onjuist is, omdat achteraf is gebleken dat de gegevens waarop de aangifte is gebaseerd onjuist zijn. Klager heeft deze stelling niet onderbouwd en ook ter zitting heeft hij niet helder kunnen maken in hoeverre de gegevens in de aangifte onjuist zouden zijn. Dat sprake zou zijn van rentebedragen die niet goed in de aangifte zouden zijn verwerkt, zoals klager stelt, blijkt ook niet uit het dossier. Bovendien heeft verweerder deze stelling gemotiveerd betwist. Hij heeft – onbestreden – gesteld dat nadat de Belastingdienst vragen had gesteld over de aangifte erfbelasting de aanslag erfbelasting conform de aangifte is vastgesteld. Als al fouten in de aangifte zouden zitten, zou dat op dat moment aan het licht gekomen moeten zijn. Klager kan daarom niet worden gevolgd in zijn stelling.
5.6. Voor zover klager stelt dat de aangifte erfbelasting onjuist is, omdat verweerder niet heeft geverifieerd of hij het legaat wel wilde aanvaarden, kan hij daarin ook niet worden gevolgd. De Raad van Tucht stelt voorop dat de verplichting om na te gaan of klager het legaat wilde aanvaarden of verwerpen bij de executeur ligt. Daarbij geldt dat klager op geen enkel moment te kennen heeft gegeven het legaat niet te willen aanvaarden. Verder volgt uit correspondentie met de notaris dat klager het legaat ook heeft aanvaard.
Klacht 2. Verweerder heeft klager niet verwittigd van het doen van de aangifte uit naam van klager.
5.7. Zoals in 5.4 is overwogen, is de aangifte erfbelasting namens de executeur, de cliënt van verweerder, ingediend. Verder kan het verweerder niet worden verweten dat hij klager niet zelf heeft verwittigd van het doen van de aangifte erfbelasting. Tussen verweerder en klager bestaat immers geen cliëntrelatie. Op grond van artikel 4:119 van het Burgerlijk Wetboek rust de verplichting om klager te informeren over zijn legaat en om hem te verwittigen van de aangifte erfbelasting op de executeur. Na het opstellen van de aangifte is met de executeur besproken welke gevolgen de aangifte zou hebben per legataris en erfgenaam en welke aanslag zij konden verwachten. Daarnaast heeft verweerder de executeur geïnformeerd over zijn plicht om klager te informeren over het legaat en de aanslag erfbelasting en dat hij deze taak eventueel kan uitbesteden aan een notaris. Dat klager door (tussenkomst van) de executeur in een (zeer) laat stadium is geïnformeerd over zijn legaat en de aangifte en aanslag erfbelasting is erg vervelend voor klager, maar niet te wijten aan verweerder.
Klacht 3. De aangifte erfbelasting is niet aan klager verstrekt, ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe van klager.
5.8. Klager heeft ter zitting toegelicht dat verweerder, als zorgvuldig handelend adviseur, had moeten verifiëren of klager de aanslag te zien had gekregen dan wel of hij op de hoogte is gesteld van het indienen van de aangifte. Dit geldt temeer nu verweerder op de hoogte was van de slechte familierelatie, aldus klager. Zoals is vermeld in 5.7 ligt de wettelijke verplichting om klager te informeren over het legaat en de aangifte en aanslag erfbelasting bij de executeur. Verweerder heeft de executeur geïnformeerd over deze wettelijke verplichting. Gelet op de cliëntrelatie die verweerder heeft met de executeur mocht hij geen informatie verstrekken aan klager omdat hij, naar hij onbestreden heeft gesteld, daarvoor geen toestemming had van de executeur. Zou hij dat wel hebben gedaan, dan zou verweerder in strijd hebben gehandeld met de aan hem opgelegde geheimhoudingsplicht (artikel 4 RBU).
Klacht 4.a. Verweerder heeft de foutieve aangifte aangepast voor de overige familieleden van klager;
Klacht 4.b. Verweerder heeft klager benadeeld door hem niet op de hoogte te stellen van de te ontvangen gelden.
5.9. Zoals is overwogen in 5.5 heeft klager niet aan zijn stelplicht voldaan ten aanzien van zijn stelling dat sprake is geweest van een foutieve aangifte. Hetzelfde geldt voor de stelling dat klager is benadeeld door hem niet op de hoogte te stellen van de te ontvangen gelden.
Klacht 5. Klager is niet geïnformeerd over het gebruik van zijn burgerservicenummer (BSN) bij het doen van de aangifte erfbelasting.
5.10. De executeur is ingevolge artikel 72 in combinatie met artikel 38 van de Successiewet verplicht aangifte te doen van de gegevens welke van belang kunnen zijn voor de heffing van de erfbelasting van de andere verkrijgers, niet zijnde erfgenamen. Hieronder vallen onder meer legaten. Om digitaal de aangifte te kunnen verzorgen, heeft de executeur het BSN nodig van alle erfgenamen en legatarissen. Verweerder heeft het BSN in dit verband ontvangen via [E], de adviseur van de executeur. Zoals eerder overwogen ligt het op de weg van de executeur om klager te informeren over de aangifte erfbelasting en dus ook het gebruik van zijn BSN bij het opstellen daarvan. Hoewel de executeur door verweerder is gewezen op deze verplichting is klager helaas pas op een (veel) later moment geïnformeerd door de executeur.
Conclusie
5.11. Alle klachten zijn ongegrond.
De Raad van Tucht verklaart de klachten ongegrond.
De beslissing is genomen door mr. drs. Chr.Th.P.M. Zandhuis, drs. J.M.M. Hazewinkel en mr. V.F.R. Woeltjes, respectievelijk voorzitter, lid en extern lid van de door de voorzitter van de Raad van Tucht voor de behandeling van deze klacht samengestelde Kamer, op 13 december 2024 in aanwezigheid van mr. R. Wijkstra als griffier.
De schriftelijke weergave van de beslissing ‑ dat wil zeggen de uitspraak als bedoeld in het Reglement Tuchtzaken ‑ is door voorzitter en griffier ondertekend op 10 februari 2025.