Uitspraak Raad van Tucht 13 augustus 2008 (T 260)

Uitspraak Raad van Tucht 13 augustus 2008 (T 260). Tegen deze uitspraak is beroep ingesteld waarop de Raad van Beroep uitspraak heeft gedaan op 13 maart 2009 (B 72)

Voorzitter: mr. F. van der Wind
Leden: mr. W.E. van Asbeck en mr. drs. P.J.M. Bruin
Griffier: mr. S.E. Postema

Klagers waren klant van de Belgische accountant A. A was aanvankelijk eigenaar/groot aandeelhouder van drie accountancykantoren, gevestigd in Werkendam, Tilburg en Hoogstraten (België). Belastingadvieskantoor B heeft medio 2002 de aandelen van A overgenomen. A trad daarbij toe tot de maatschap van B. De werkzaamheden voor Klagers werden verricht door en/of onder verantwoordelijkheid van A. C, (hierna:Verweerder) is partner/aandeelhouder van B te X. Hij heeft geen werkzaamheden voor Klagers verricht en heeft nimmer contact gehad met Klagers.

Klagers klagen erover dat:
1. B spookuren bij Klagers in rekening heeft gebracht;
2. B heeft getracht in rechte declaraties te incasseren waarvoor helemaal geen werkzaamheden zijn verricht of waarvoor werkzaamheden zijn verricht voor andere personen dan Klagers;
3. B zowel absoluut als relatief bezien te hoge declaraties bij Klagers in rekening heeft gebracht;
4. B -zonder enige vorm van schriftelijk (fiscaal)-juridisch advies- heeft bemiddeld en geadviseerd inzake de oprichting van Belgische vennootschappen ten behoeve van Klagers waarbij ook nog eens privé- en zakelijke verhoudingen en belangen van B door elkaar liepen;
5. Klagers door toedoen van B lange tijd in het ongewisse zijn gelaten over hun financiële positie;
6. B zonder toestemming en zelfs tegen de wil van Klagers in de administraties van Klagers niet zelf heeft verzorgd maar heeft uitbesteed aan een extern administratiekantoor, niet zijnde een accountantskantoor;
7. (ingetrokken);
8. B op bijzonder onprofessionele wijze communiceert.

In de pleitnota en ter zitting hebben Klagers verduidelijkt waarom zij een klacht tegen Verweerder hebben ingediend. Volgens Klagers vonden de werkzaamheden voor Klagers vanuit kantoor X plaats, waar A en Verweerder werkzaam waren. Verweerder is partner en enig NOB-lid van kantoor X. Klagers menen dat Verweerder als NOB-lid in de kwaliteit van partner verantwoordelijk is voor zijn collega’s, daaronder begrepen partners die geen NOB-lid zijn. Verweerder is volgens Klagers voor wat betreft de declaraties die zijn verzonden door B als eigenaar medeverantwoordelijk. Bovendien werden declaraties ook ondertekend door D, een medewerker van B.

De Raad is van oordeel dat uit niets blijkt dat Verweerder enig tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. In de (omschrijving van de) klacht wordt Verweerder ook niet genoemd. De in de pleitnota en ter zitting ingenomen stelling dat Verweerder als NOB-lid in de kwaliteit van partner verantwoordelijk is voor zijn collega’s, daaronder begrepen partners die geen NOB-lid zijn, wordt door de Raad verworpen. Een NOB-lid is (tuchtrechtelijk) verantwoordelijk voor werkzaamheden verricht door zijn (ondergeschikte) medewerkers; deze (tuchtrechtelijke) verantwoordelijkheid strekt zich niet zonder meer uit tot werkzaamheden verricht door partners binnen een samenwerkingsverband.

Klagers hebben tegenover de betwisting door Verweerder niet aannemelijk gemaakt dat D werkzaamheden voor Klagers onder verantwoordelijkheid van Verweerder heeft uitgevoerd.

Nu de werkzaamheden voor Klagers niet door en/of onder verantwoordelijkheid van Verweerder zijn uitgevoerd, is de klacht tegen Verweerder in alle onderdelen ongegrond.

Omdat een klacht dient te worden gericht tegen een lid van de NOB (behoudens artikel 14 van het Reglement Tuchtzaken; het bestuur van de NOB kan een klacht indienen tegen de voorzitter van een samenwerkingsverband dan wel tegen alle leden van een samenwerkingsverband), zal de Raad van Tucht de klacht tegen anderen dan Verweerder niet-ontvankelijk verklaren.

In de pleitnota verzoeken Klagers, indien onduidelijkheid zou blijven bestaan welk NOB-lid door hen moet worden aangeschreven, het bestuur van de NOB om de ingediende klachten over te nemen en te richten tot de voorzitter van het samenwerkingsverband B dan wel tegen alle leden van het samenwerkingsverband B. Dit verzoek dient niet via de Raad van Tucht te worden gedaan.

De Raad van Tucht verklaart de klacht tegen Verweerder ongegrond en verklaart de klacht tegen anderen dan Verweerder niet-ontvankelijk.

De beslissing is genomen door mr. F. van der Wind, mr. W.E. van Asbeck en mr. drs. P.J.M. Bruin, respectievelijk voorzitter, leden van de door de voorzitter van de Raad van Tucht voor de behandeling van deze klacht samengestelde Kamer, in aanwezigheid van mr. S.E. Postema als griffier.

Gerelateerd