Uitspraak Raad van Tucht 13 mei 2024 (T 417)

Uitspraak Raad van Tucht 13 mei 2024 (T 417). Tegen deze uitspraak is beroep ingesteld waarop de Raad van Beroep uitspraak heeft gedaan op 27 juni 2025 (B 119)

Voorzitter: mr. D.A. Verburg
Lid: mr. drs. R.M. Bos-Schepers
Extern lid: mr. V.F.R. Woeltjes
Griffier: mr. R. Wijkstra

Gewezen op de klacht van A wonende te Z, hierna te noemen klaagster,

tegen

B, lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) en werkzaam voor C N.V. gevestigd te Y, hierna te noemen verweerder.

De klacht tegen verweerder is bij de Raad van Tucht binnengekomen op 5 oktober 2023. Op 8 november 2023 heeft klaagster haar klacht in twee afzonderlijke berichten aangevuld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Klaagster heeft een conclusie van repliek ingediend en verweerder heeft een conclusie van dupliek ingediend.

Van de zitting op 28 maart 2024 is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak wordt verzonden.

2.1. Gelet op wat partijen schriftelijk en mondeling naar voren hebben gebracht, merkt de Raad van Tucht voor dit geding de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.

2.2. Klaagster en haar ex-echtgenoot hebben op 28 juni 2022 de echtscheiding aangevraagd.

2.3. Klaagster en haar ex-echtgenoot hebben op 10 januari 2023 een (akkoord op hoofdlijnen voor een) echtscheidingsconvenant gesloten. Daarin staat onder meer vermeld:

“3.13. belastingen
De belastingaanslagen c.q. teruggaven IB/Vpb tot 1 januari 2021 zullen bij helfte worden voldaan c.q. worden verdeeld.
Vanaf 1 januari 2021 komt de belastingaftrek van de hypotheekrente van [woning 1] en van
[woning 2] (mocht ten behoeve van de afrekening daar een hypotheek op gevestigd worden) in zijn geheel ten goede aan de man.
Met ingang van 1 januari 2021 betaalt eenieder de belasting over de vermogensbestanddelen die overeenkomstig het vermogensoverzicht van 17 november 2022, bijlage 2, aan hem of haar zijn toebedeeld dan wel in de betreffende kolom op zijn of haar naam staan.”

2.4. Op 12 januari 2023 vraagt de ex-echtgenoot aan een medewerker van C om voor hem en klaagster de aangiften inkomstenbelasting (IB) 2021 en 2022 te verzorgen in verband met hun echtscheiding.

2.5. De werkzaamheden zijn gestart in februari 2023. De feitelijke werkzaamheden zijn verricht door D. Hij is geen lid van de NOB. Verweerder was de verantwoordelijke partner voor het werk van D.

2.6. Op 23 maart 2023 heeft D stukken opgevraagd bij de ex-echtgenoot ten behoeve van de aangiftes. Na ontvangst van de stukken van de ex-echtgenoot verzoekt D op 16 mei 2023 aan klaagster om haar gegevens voor de aangifte toe te sturen. In zijn e-mail aan klaagster deelt hij mee dat uitstel is verleend voor het indienen van de aangifte IB 2021 tot 1 september 2023.

2.7. Op 29 juni 2023 stuurt D een herinnering aan klaagster om de gegevens voor de aangifte toe te sturen. Op 16 juli 2023 stuurt klaagster de gevraagde gegevens toe waarna D start met het opstellen van de aangiftes voor klaagster en haar ex-echtgenoot.

2.8. Tijdens de periode dat klaagster en haar ex-echtgenoot in X woonden hebben zij een pensioen- respectievelijk lijfrentepolis opgebouwd waarop een latente belastingclaim rust voor de Nederlandse inkomstenbelasting. Aan de ex-echtgenoot zijn vragen gesteld over de status van zijn polis. Na enkele reminders antwoordt de ex-echtgenoot op 13 augustus 2023 dat zowel zijn polis als die van klaagster in 2020 zijn geliquideerd. Op 16 augustus 2023 stuurt hij onder andere een “premature distribution” overzicht van E van de polis van klaagster en een […] cheque, gedateerd 9 oktober 2020.

2.9.1. Op 22 augustus 2023 stuurt D per e-mail een conceptaangifte IB 2021 aan klaagster. Hij wijst daarbij op de uiterste datum waarop de aangifte moet zijn ingediend, te weten 31 augustus 2023. Bij dezelfde e-mail is ook een voorstel aan de inspecteur gevoegd om een navorderingsaanslag 2020 op te leggen in verband met de afkoop van de […] polis van klaagster.

2.9.2. Uit de conceptaangifte IB 2021 volgt een te betalen belastingbedrag van € 23.994. Uit het voorstel aan de inspecteur voor het opleggen van een navorderingsaanslag IB 2020 volgt een te betalen belastingbedrag van € 29.381.

2.10. Uit de daaropvolgende e-mailwisseling met klaagster blijkt dat de afkoop van haar […] polis niet heeft plaatsgevonden in 2020. Op 24 augustus 2023 wordt aan klaagster per e-mail meegedeeld dat de herziening van de aangifte IB 2020 niet meer nodig is.

2.11.1. In een e-mail van 25 augustus 2023 schrijft klaagster dat de verdeling van de bezittingen in de aangifte IB 2021 niet in overeenstemming is met de afspraak in het echtscheidingsconvenant. In haar e-mail vermeldt zij onder meer:

“In art 3.13 van het convenant is afgesproken:
Met ingang van 1 januari 2021 betaalt eenieder de belasting over de vermogensbestanddelen die overeenkomstig het vermogensoverzicht van 17 november 2022, bijlage 2, aan hem of haar zijn toebedeeld dan wel in de betreffende kolom op zijn of haar naam staan.

In mijn kolom staan de volgende vermogensbestanddelen op mijn naam c.q. worden aan mij toebedeeld:

(…)

Graag zie ik een herziene aangifte IB 2021 tegemoet zonder box 3 heffing.”

2.11.2. Op 28 augustus 2023 ontvangen zowel klaagster als haar ex-echtgenoot een gewijzigde aangifte IB 2021. In deze gewijzigde aangifte is de verdeling van het vermogen in box 3 niet meer fiscaal geoptimaliseerd, maar is het vermogen verdeeld overeenkomstig de gekozen vermogensverdeling in het echtscheidingsconvenant. De ex-echtgenoot geeft geen akkoord voor deze gewijzigde aangifte.

2.12.1. Omdat de ex-echtgenoot de vermogensverdeling in box 3 fiscaal wil optimaliseren, vindt overleg plaats tussen hem en klaagster. In dit verband stuurt klaagster op 31 augustus 2023 een e-mail aan D waarin onder meer staat:

“Het is lastig om vertrouwen te hebben zonder toestemming tot inzage in de gezamelijke IB 2021 aangifte. Ook heeft de gang van zaken waarbij ik het verzoek kreeg om een goedkeuring voor aangifte te tekenen voor een aanslag van 53000 euro zonder enig inzicht of uitleg hierin niet geholpen.
Ik wil echter graag meewerken aan een oplossing. Ik zal instemmen met het voorstel van [de ex-echtgenoot], onder voorwaarde dat de betaling van de 22.675 euro binnen 7 dagen na ontvangst van de aanslag op mijn […] rekening is overgemaakt. Indien dit niet het geval is heb ik het recht om alsnog de gewijzigde aangifte 2021 in te dienen waarin geen box 3 vermogen op mijn naam staat.”

2.12.2. Op 1 september 2023 stuurt klaagster nog een e-mail aan D waarin onder meer het volgende staat:

“Na eea nogmaals overdacht te hebben, heb ik besloten pas mijn handtekening te zetten nadat ik de gezamelijke aangifte heb ingezien. Het voelt niet goed niet te weten waar ik voor teken.”

2.12.3. In een reactie van D aan klaagster van 1 september 2023 staat onder meer:

“Vandaag hebben wij met [de ex-echtgenoot] gesproken over de afwikkeling van de aangiften inkomstenbelasting 2021 en jullie beide voorstellen, alsmede de opvolgende e-mail correspondentie. [De ex-echtgenoot] heeft aan ons bevestigd dat hij bij zijn oorspronkelijke voorstel blijft, waarbij wel rekening wordt gehouden met jouw instemming en voorstel van 31 augustus 2023 (zie bijgaand) dat hij het bedrag ad EUR 22.657 aan de door jou verschuldigde box 3-heffing zal voldoen op jouw […] bankrekening binnen 7 dagen nadat jij de voorlopige/definitieve aanslag inkomstenbelasting 2021 hebt ontvangen van de Belastingdienst. Volledigheidshalve verwijzen wij naar de e-mail van [de ex-echtgenoot] van woensdag 30 augustus 2023, waarin zijn voorstel wordt vermeld (zie bijgaand). Graag ontvangen wij een kopie van de voorlopige/definitieve aanslag inkomstenbelasting 2021 zodra je deze hebt ontvangen, zodat wij [de ex-echtgenoot] hiervan op de hoogte kunnen stellen en hij het bedrag binnen 7 dagen aan jou kan voldoen.

Gemakshalve sturen wij je bijgaand de desbetreffende versie van de aangifte inkomstenbelasting 2021 en het goedkeuringsfomulier 2021 welke getekend kan worden op basis van het voorgenoemde. Graag merken wij – voor de volledigheid – op dat deze versie uitgaat van een fiscaal optimale verdeling van het box 3-vermogen om de gezamenlijke box 3-heffing zo laag mogelijk te houden. (…)”

2.13. Op 14 september 2023 vindt een gesprek plaats tussen verweerder, D en de ex-echtgenoot. Tijdens dit gesprek verzoekt de ex-echtgenoot zijn aangifte in te dienen waarbij wordt uitgegaan van een fiscale optimalisering van box 3. De aangifte wordt die dag conform het verzoek van de ex-echtgenoot ingediend.

2.14.1. Op 18 september 2023 stuurt D een e-mail aan klaagster. De e-mail vermeldt onder meer:
“Tot op heden hebben wij nog geen ondertekend goedkeuringsformulier omtrent de opgestelde aangifte inkomstenbelasting 2021 van jou ontvangen. Om het procent omtrent de afronding van de aangifte inkomstenbelasting 2021 zo efficiënt mogelijk toe te lichten, heeft het onze voorkeur om deze week hier tijdens een digitale Teams-meeting nader met jou over te spreken. Schikt het jou deze week om de afronding van de aangifte te bespreken? Voor de meeting zou ik graag [verweerder] (in cc), verantwoordelijk partner van ons team, willen uitnodigen. Hieronder sturen wij je een aantal beschikbare timeslots (…)”

2.14.2. Via haar advocaat laat klaagster weten dat D en verweerder contact kunnen opnemen met F, de financieel adviseur van klaagster. Dit gesprek vindt plaats op 26 september 2023.

2.15. Op 12 oktober 2023 informeert F D en verweerder dat klaagster geen vertrouwen meer heeft in het kantoor C en dat zij de aangifte IB 2021 door F wil laten indienen. F dient in oktober 2023 de aangifte IB 2021 in namens klaagster.

3.1. Op de zitting heeft klaagster haar klacht nader toegelicht. Aan de hand van deze toelichting is vastgesteld dat de klacht in de eerste plaats gaat over het fiscaaltechnisch handelen van verweerder, dan wel van de medewerker voor wie hij als partner verantwoordelijk was, waarbij het draait om de volgende drie problemen die zich tijdens het aangiftetraject voor het jaar 2021 hebben voorgedaan (klachtonderdeel 1):

1. De fout die is gemaakt bij de […] pensioenpolis van klaagster.
2. De vermogensverdeling in box 3 om de belastingdruk te optimaliseren.
3 De weigering van de ex-echtgenoot om inzage te geven in zijn aangifte.

3.2. Verder heeft klaagster toegelicht dat zij zich door de wijze waarop zij werd benaderd tijdens het aangiftetraject IB 2021 niet serieus genomen voelde als cliënte waardoor zij het vertrouwen heeft verloren dat verweerder en de medewerker voor wie hij als partner verantwoordelijk was het aangiftetraject tot een voor haar (financieel) goede afloop konden brengen (klachtonderdeel 2).

3.3. Op het punt van de rekeningen verwijt klaagster verweerder dat:
a. aan haar na een verzoek daartoe geen specificatie is overgelegd (klachtonderdeel 3.a); en
b. het gefactureerde bedrag van € 27.580,72 exorbitant hoog is (klachtonderdeel 3.b).

4.1. Verweerder verweert zich – kort samengevat – als volgt tegen de verschillende klachtonderdelen.

4.2. Klaagster heeft pas half juli 2023 de stukken toegestuurd voor de aangifte terwijl daar al in mei 2023 om was verzocht. Naar aanleiding van de informatie die was ontvangen van de ex-echtgenoot over de afkoop van het […] pensioenfonds en de tijdsdruk vanwege de naderende aangiftedatum is aan klaagster direct een herziene aangifte IB 2020 en een voorstel aan de inspecteur om een navorderingsaanslag 2020 op te leggen, voorgelegd. Toen uit informatie van klaagster over het […] pensioenfonds bleek dat het pensioen niet was afgekocht, is aan klaagster meegedeeld dat een herziene aangifte niet meer nodig was. Het probleem was dus al snel van tafel.

4.3. Het is aan klaagster en haar ex-echtgenoot om tot een gezamenlijk aangiftestandpunt te komen voor de vermogensverdeling in box 3. Als dat niet lukt, zoals hier, volgt uit de wet dat het gezamenlijk vermogen dan aan beide partners voor de helft wordt toegerekend. Omdat verweerder ook een zorgplicht had naar de ex-echtgenoot en de aangiftedatum al was verstreken, is half september 2023 de aangifte IB 2021 van de ex-echtgenoot ingediend. De belangen van klaagster konden daarbij niet in gevaar komen, omdat de aangifte nog kan worden herzien zolang de aanslag nog niet definitief is vastgesteld. Toen verweerder in september 2023 contact zocht met klaagster om het gesprek aan te gaan over de aangifte IB 2021 werd een gesprek door haar afgehouden. Het lukt klaagster en de ex-echtgenoot niet om overeenstemming te bereiken over de vermogensverdeling in box 3 en zij gijzelen verweerder en zijn medewerker tijdens dit proces.

4.4. Voor de facturering geldt dat de facturen worden verstuurd aan de ex-echtgenoot, de contractspartner van C. In het echtscheidingsconvenant zijn klaagster en de ex-echtgenoot een verdeling van de kosten voor het aangiftetraject overeengekomen. Verweerder staat buiten de in het echtscheidingsconvenant overeengekomen verdeling van de kosten.

Klachtonderdeel 1

5.1. De Raad van Tucht is van oordeel dat klachtonderdeel 1 ongegrond is en licht dit oordeel als volgt toe.

5.2. Op basis van de e-mails van de ex-echtgenoot over de […] polissen van hem en klaagster (zie 2.8 tot en met 2.10) heeft D aan klaagster een conceptbrief verzonden waarin de inspecteur wordt verzocht een navorderingsaanslag over 2020 op te leggen. Naar aanleiding van de informatie die klaagster vervolgens heeft toegestuurd bleek dat nog geen uitkeringen waren gedaan uit de […] pensioenpolis van klaagster. Aan klaagster is vervolgens meegedeeld dat de indiening van een herziene aangifte IB 2020 niet meer nodig is. De fiscaaltechnische handelwijze op dit punt heeft voor klaagster dus niet geleid tot negatieve fiscale consequenties. De Raad van Tucht ziet in deze fiscaaltechnische handelwijze dan ook geen tuchtrechtelijk verwijtbare handeling.

5.3. Op verzoek van de ex-echtgenoot is bij het opstellen van de aangiftes IB 2021 de vermogensverdeling in box 3 fiscaal geoptimaliseerd. De ex-echtgenoot heeft daarbij gewezen op artikel 3.13 in het echtscheidingsconvenant. Verweerder heeft toegelicht dat in de aangiftes over eerdere jaren het vermogen in box 3 telkens zo werd verdeeld tussen klaagster en de ex-echtgenoot dat de belastingdruk werd geoptimaliseerd. Verder heeft verweerder op de zitting toegelicht dat artikel 3.13 van het echtscheidingsconvenant niet belet dat gekozen wordt voor een vermogensverdeling in box 3 die als resultaat heeft dat de belastingdruk wordt geoptimaliseerd. Dat een belastingadviseur de aangiftes van twee fiscale partners zo opstelt dat de belastingdruk wordt geoptimaliseerd kan hem, zoals klaagster ook op de zitting heeft erkend, niet worden verweten. Daarbij geldt dat de aangifte van de ex-echtgenoot die is ingediend op basis van deze optimale verdeling nog gewijzigd kan worden zolang nog geen definitieve aanslag is opgelegd. De Raad van Tucht ziet in deze wijze van opstellen van de aangiftes IB 2021 voor klaagster en haar ex-echtgenoot op zichzelf dan ook geen tuchtrechtelijk verwijtbare handeling.

5.4. Voor de aangifte IB 2021 geldt dat de aangifte van klaagster en de ex-echtgenoot afzonderlijk van elkaar worden opgesteld en ingediend bij de Belastingdienst. Hoewel klaagster en de ex-echtgenoot in 2021 nog fiscale partners waren van elkaar heeft de ex-echtgenoot het recht om klaagster inzage in zijn aangifte te weigeren. Zoals klaagster op de zitting heeft erkend, kunnen verweerder of zijn medewerkers die inzage dan niet, tegen de wil van haar ex-echtgenoot, haar alsnog verlenen.

Klachtonderdeel 2

5.5. De Raad van Tucht is van oordeel dat klachtonderdeel 2 gegrond is en licht dit oordeel als volgt toe.

5.6.1. In artikel 2, lid 1 en lid 2 van het Reglement Beroepsuitoefening (RBU) is bepaald dat een lid behoort te vermijden dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep in gevaar kunnen komen en dat het een lid niet geoorloofd is werkzaamheden te verrichten die onverenigbaar zijn met de onafhankelijkheid van belastingadviseur.

5.6.2. In de toelichting bij dat artikel is verwoord dat de onafhankelijkheid in het geding kan komen wanneer een lid verschillende partijen bijstaat die een conflict hebben of met elkaar in onderhandeling zijn, zoals bij een echtscheidingssituatie. Als een lid gevraagd wordt op te treden als (fiscale) belangenbehartiger van partijen in zo’n situatie moet hij ervoor zorgen dat de belangen van partijen evenwichtig worden behartigd. Daarvoor bespreekt het lid met partijen de eventuele tegenstrijdige belangen die al bestaan of waarvan het te voorzien is dat deze kunnen ontstaan. Tevens bespreekt hij dat hij de opdracht alleen kan aanvaarden onder de voorwaarde dat hij in ieder stadium van het adviseringstraject volledige openheid van zaken kan geven aan alle partijen en zich onpartijdig zal opstellen. Alle partijen moeten hiermee vooraf akkoord gaan. Het betrokken lid zal zich gedurende het adviseringstraject steeds moeten beraden over zijn positie als onpartijdige belastingadviseur van partijen. Zo nodig zal hij zich na overleg met partijen terugtrekken.

5.7. Op de zitting heeft verweerder verklaard dat bij de start van het aangiftetraject duidelijk was dat klaagster en haar ex-echtgenoot verwikkeld waren in een echtscheiding. Toch werd de ex-echtgenoot tijdens het traject telkens benaderd als eerste aanspreekpunt voor beide aangiftes. In dit verband heeft verweerder toegelicht dat de ex-echtgenoot tijdens eerdere aangiftetrajecten ook altijd het eerste aanspreekpunt was. Omdat deze werkwijze jarenlang goed is gegaan, was de veronderstelling dat dit tijdens dit aangiftetraject niet anders zou zijn.

5.8.1. Hoewel alleen met de ex-echtgenoot een dienstverleningscontract was gesloten, geldt dat verweerder niet alleen met hem maar ook met klaagster een zelfstandige cliëntrelatie had. Op de zitting heeft verweerder dit ook erkend.

5.8.2. Het gegeven dat klaagster en haar ex-echtgenoot in een echtscheiding waren verwikkeld, had aanleiding moeten zijn om bij de start van het aangiftetraject (ook) het gesprek met klaagster, zoals gezegd: een zelfstandige cliënt, aan te gaan. Door op dat moment al het gesprek aan te gaan, hadden de eventuele tegenstrijdige belangen die mogelijk een rol konden gaan spelen tijdens het traject eerder in kaart gebracht kunnen worden. Op die manier had aan klaagster tijdig toegelicht kunnen worden dat het verzoek van haar ex-echtgenoot was om de belastingdruk bij het vermogen in box 3 te optimaliseren. Op dat moment hadden aan klaagster ook de fiscale consequenties toegelicht kunnen worden als zij wel of niet zou meegaan in de voorgestelde vermogensverdeling. Omgekeerd zou klaagster in dat geval duidelijk hebben kunnen maken welke risico’s zij zou ervaren als zij meeging in de voorstellen van de ex-echtgenoot.

5.8.3. Door op de oude voet verder te gaan en de ex-echtgenoot als eerste aanspreekpunt te benaderen, zijn de belangen van klaagster op dit punt niet (tijdig) gezien en konden deze dus ook niet worden behartigd. Het gevolg hiervan is geweest dat klaagster vlak voor de aangiftedatum overdonderd werd met een conceptaangifte waaruit een aanzienlijk te betalen belastingbedrag volgde voor het jaar 2021.

5.8.4. Daarbij komt dat de fiscale behandeling van het […] pensioenfonds van klaagster was gebaseerd op informatie die door haar ex-echtgenoot is verstrekt, terwijl zij op dat moment al officieel gescheiden waren. Verweerder heeft toegelicht dat in eerste instantie bij de ex-echtgenoot informatie is opgevraagd ten behoeve van het aangiftetraject. De ex-echtgenoot heeft daarop onder meer informatie verstrekt over het […] pensioenfonds van klaagster. Om redenen van efficiency zijn hierover geen gegevens meer opgevraagd bij klaagster. Hoewel de Raad van Tucht begrip heeft voor het argument dat bij partijen om redenen van efficiency niet dezelfde gegevens worden opgevraagd, had naar klaagster toe gecommuniceerd moeten worden welke gegevens waren verstrekt door de ex-echtgenoot die ook van belang waren voor haar aangifte. Door dit niet te doen, werd klaagster ten onrechte geconfronteerd met het bericht over een mogelijke navorderingsaanslag IB 2020 en een daaruit volgende hoge belastingschuld.

5.8.5. Uiteindelijk is pas halverwege september 2023 contact gezocht met klaagster voor een gesprek over de aangifte IB 2021. Op dat moment was de aangifte van haar ex-echtgenoot al ingediend met een vermogensverdeling die leidde tot een optimale belastingdruk in box 3. Omdat klaagster de fiscale consequenties van het indienen van deze aangifte niet kon overzien en zij bang was dat haar ex-echtgenoot zich niet aan de afspraken zou houden, voelde zij zich klemgezet. Door klaagster pas in september 2023 te benaderen voor een gesprek over de aangifte IB 2021 is miskend dat al in een veel eerder stadium contact gezocht had moeten worden met klaagster. Klaagster was tenslotte (ook) een cliënt die vanaf de start door dit aangiftetraject begeleid had moeten worden. Omdat dit niet gebeurd is, werden de belangen van klaagster steeds pas waargenomen nadat de problemen al waren ontstaan. Dit heeft er bij klaagster, begrijpelijkerwijs, toe geleid dat zij zich niet serieus genomen voelde en zij twijfelde of haar belangen en die van haar ex-echtgenoot evenwichtig werden behartigd.

5.8.6. De wijze waarop klaagster tijdens het aangiftetraject is benaderd, laat niet zien dat zij als volwaardig cliënt werd beschouwd wiens belangen net zo goed moesten worden behartigd als die van de ex-echtgenoot. Door pas in een laat stadium van het aangiftetraject het gesprek aan te willen gaan met klaagster zijn haar belangen niet (tijdig) onderkend. Hierdoor is de onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep niet gewaarborgd. Daarom wordt geoordeeld dat verweerder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.

5.8.7. Hoewel de feitelijke werkzaamheden van het aangiftetraject werden verricht door een andere medewerker is verweerder als NOB-lid tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor werkzaamheden verricht door die (ondergeschikte) medewerker. De Raad van Tucht verwijst naar zijn uitspraak van 13 augustus 2008, T 260.

Klachtonderdeel 3.a

5.10. Klachtonderdeel 3.a is ook gegrond. In artikel 14, lid 2, RBU is geregeld dat een lid op verzoek van een cliënt een specificatie van de declaratie moet verstrekken. Door geen specificatie aan klaagster te verstrekken na haar verzoek daartoe heeft verweerder dit artikel geschonden.

Klachtonderdeel 3.b

5.11.1. Klachtonderdeel 3.b is ongegrond. De Raad van Tucht licht dit oordeel als volgt toe.

5.11.2. De Raad van Tucht stelt voorop dat zijn oordeel in dit type geschillen niet zo ver gaat dat hij een uitspraak doet welk bedrag precies door verweerder gedeclareerd had mogen worden. De Raad van Tucht toetst marginaal of het lid buitensporig heeft gedeclareerd. Daarbij geldt dat de hoogte van de factuur in verhouding moet staan tot de verrichte werkzaamheden. De Raad van Tucht verwijst naar de uitspraak van de Raad van Beroep van 16 november 2020 (B 108).

5.11.3. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat het gefactureerde bedrag slaat op meerdere maanden waarin is gewerkt voor klaagster en haar ex-echtgenoot. Daarbij zijn onder meer verschillende aangiftes opgesteld, omdat partijen het niet eens konden worden over de vermogensverdeling. Ook bevat dit gefactureerde bedrag de communicatie over de aangiftes waarbij periodes zijn geweest dat er elke dag contact was met de ex-echtgenoot over de aangifte. Met de hiervoor genoemde marginale toets, ziet de Raad van Tucht gelet op deze toelichting over de aard en omvang van het verrichte werk, geen aanleiding om te oordelen dat het gefactuureerde bedrag buitensporig is.

Op te leggen maatregel

5.12. Omdat de klachtonderdelen 2 en 3.a gegrond zijn, is een tuchtrechtelijke maatregel op zijn plaats. Bij het aanvaarden van de opdracht is niet gezien dat klaagster een zelfstandige cliënt was die vanaf de start van dit aangiftetraject begeleid had moeten worden. Hierdoor zijn de belangen van klaagster niet (tijdig) waargenomen en zijn bij klaagster begrijpelijkerwijs vragen gerezen over de onafhankelijkheid van verweerder en zijn medewerker. Ook had aan klaagster een specificatie van de factuur gegeven moeten worden. Zij was een cliënt en had daarom verzocht. Hoewel in de cliëntrelatie tekort is geschoten, blijkt uit het fiscaal-technisch handelen van verweerder en zijn medewerker dat zij voor zowel de ex-echtgenoot als voor klaagster fiscaal juist hebben gehandeld. De Raad van Tucht volstaat daarom met een schriftelijke waarschuwing.

De Raad van Tucht verklaart de klachtonderdelen 2 en 3.a gegrond en de klachtonderdelen 1 en 3.b ongegrond en legt aan verweerder een schriftelijke waarschuwing op.

De beslissing is genomen door mr. D.A. Verburg, mr. drs. R.M. Bos-Schepers en mr. V.F.R. Woeltjes, respectievelijk voorzitter, lid en extern lid van de door de voorzitter van de Raad van Tucht voor de behandeling van deze klacht samengestelde Kamer, op 28 maart 2024 in aanwezigheid van mr. R. Wijkstra als griffier.

De schriftelijke weergave van de beslissing ‑ dat wil zeggen de uitspraak als bedoeld in het Reglement Tuchtzaken ‑ is door voorzitter en griffier ondertekend op 13 mei 2024.

Gerelateerd