Uitspraak Raad van Beroep 18 januari 2008 (07/71)

Beschikking Voorzitter van de Raad van Beroep 18 januari 2008 (07/71)

Voorzitter: Zwemmer
Griffier: Pauwels

1.1. Klaagster is de echtgenote van Y. Verweerder trad sinds circa 1978 op als belastingadviseur van Y. Medio 1999 is Verweerder met pensioen gegaan. Klaagster stelt voor de Raad van Tucht dat Verweerder tekort is geschoten als financieel adviseur en daarmee als belastingadviseur. Ter onderbouwing stelt zij dat ze onkundig is gehouden van de financiële zaken, met name de relatief slechte resultaten van de, door Y tot het jaar 1997 gedreven, apotheek en de te hoge uitgaven van Y, terwijl zij Verweerder meer malen had verzocht om hiervan op de hoogte te worden gesteld.

1.2. De Raad van Tucht heeft de klacht niet-ontvankelijk verklaard.

1.3. Klager heeft beroep ingesteld bij de Raad van Beroep, die op het beroep als volgt overweegt.

2.1 De Raad van Tucht heeft onder meer vastgesteld dat Klaagster in 1997 voor het eerst op de hoogte is gekomen van de omstandigheden die aanleiding gaven voor de klacht, dat ze daaropvolgend meer malen met Verweerder heeft overlegd, dat ze in het jaar 2000 een ongeluk heeft gekregen en vervolgens enkele jaren ziek is geweest en vervolgens ruim vier jaar – na het overleg in mei en juni 2002 met de voormalig werkgever van Verweerder ter zake van het vermeende klachtwaardige handelen van Verweerder – heeft gewacht met het indienen van een klacht en dat ze ter zitting geen reden voor dit tijdsverloop heeft aangevoerd. De Raad van Tucht heeft vervolgens geoordeeld dat Klaagster niet binnen een redelijke termijn nadat zij op de hoogte kwam van het haars inziens klachtwaardige handelen van Verweerder, en daarmee te laat, de klacht heeft ingediend. Gelet daarop en mede in acht nemend dat Verweerder reeds met pensioen is en niet te verwachten is, aldus de Raad van Tucht, dat hij als belastingadviseur weer werkzaam zal zijn, heeft de Raad van Tucht geoordeeld dat het vervolgen van Verweerder in redelijkheid niet kan worden gevergd, en de klacht van Verweerder niet-ontvankelijk geacht.
Het oordeel van de Raad van Tucht wordt door de klacht(en) van Klaagster niet met vrucht bestreden. Weliswaar voert Klaagster terecht aan dat zij niet in het jaar 2000 doch in het jaar 2002 een ongeluk heeft gehad – zoals overigens ook wordt vermeld in het proces-verbaal van de zitting van 2 juli 2007 – maar dat neemt niet weg dat het indienen in 2006 van een klacht over klachtwaardig handelen in de jaren 1978 tot medio 1999 niet is geschied binnen een redelijke termijn. De ziekte van Klaagster kan daaraan niet afdoen, nu zij reeds geruime tijd vóór het ongeluk in 2002 op de hoogte was van de omstandigheden die aanleiding gaven tot haar klacht.

2.2. Het oordeel van de Raad van Tucht geeft – wat er zij van de overweging met betrekking tot de pensionering van Verweerder – dan ook geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in hoger beroep niet op juistheid worden onderzocht. Het oordeel is overigens niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.

2.3. Gelet op het hiervoor overwogene zal de Raad van Beroep het beroep op grond van artikel 12, leden 1 en 2, van het Reglement Tuchtzaken, ongegrond verklaren.

De Raad van Beroep verwerpt het beroep.

Gerelateerd