Vijf vragen aan Pjotr Anthoni over registratie van UBO’s voor trusts en vergelijkbare juridische constructies

Nederland moet een registratie van uiteindelijk belanghebbenden (UBO’s) invoeren voor trusts en soortgelijke juridische constructies. Het wetsvoorstel voor deze invoering is op 23 april 2021 ingediend bij de Tweede Kamer. Daarnaast is ook een implementatiebesluit in consultatie gebracht. De NOB heeft gereageerd op het wetsvoorstel en de consultatie van het implementatiebesluit.

Pjotr Anthoni, secretaris van de commissie wetsvoorstellen, gaat in op het wetsvoorstel en de reacties van de NOB op de consultaties en het voorstel.

Voor wie is deze regelgeving relevant?

Deze regelgeving is relevant voor iedereen die betrokken is bij een trust of een fonds voor gemene rekening (FGR) – Nederland heeft fondsen voor gemene rekening namelijk aangemerkt als een met een trust vergelijkbare juridische constructie. Wanneer iemand betrokken is bij een FGR of een trust, dan kwalificeert deze al snel als UBO. Bijvoorbeeld wanneer degene participeert in een fonds voor gemene rekening, begunstigde is van een trust, het beheer voert over een fonds of trust of een fonds of trust heeft opgericht.

Voor participanten is wel een tegemoetkoming in de consultatie opgenomen, pas vanaf een belang van drie procent moet een participant als UBO worden geregistreerd. Samen met verschillende andere organisaties had de NOB aangedrongen op een tegemoetkoming omdat de registratie anders onwerkbaar zou worden voor bijvoorbeeld grote fondsen met veel wisselende kleinere participaties. Een deel van de geregistreerde UBO-informatie wordt openbaar toegankelijk in een nieuw register, het Trustregister. Het wetsvoorstel voor het optuigen van het trustregister is overigens momenteel nog onderhanden in de Tweede Kamer. 

Wat wil de overheid hiermee bereiken?

De doelstelling van deze registratie is ‘het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en financieren van terrorisme’. In feite is het de tegenhanger van de UBO-registratie voor vennootschappen en andere juridische entiteiten die plaatsheeft in het Handelsregister. Maar het is de vraag of deze doelstelling inderdaad wordt bereikt met registratie van privégegevens die  iedereen kan inzien.

Wat zijn de kernpunten van de NOB-reactie?

In de meest recente NOB-reactie, die op het consultatiebesluit, is erop aangedrongen dat UBO’s meer mogelijkheden verdienen om hun persoonlijke gegevens af te schermen van openbaarheid. Dat hangt samen met de keuze van de overheid voor een openbaar register. Een keuze waartoe de EU-richtlijn niet verplicht en die, naar mening van de NOB, onvoldoende aan het recht op privacy is getoetst tijdens het parlementaire proces. De afschermingsgronden die nu worden geboden zijn beperkt tot minderjarigheid, onder bewind- of curatelestelling door de kantonrechter en plaatsing op een nationale of regionale lijst voor politiebescherming. De NOB vindt dat, gegeven de gebrekkige toetsing, de privacy van betrokkenen met deze afschermingsgronden onvoldoende wordt beschermd.

Daarnaast wordt in de reactie gepleit om aan te sluiten bij een ondergrens van ‘meer dan 25 procent’ voor kwalificatie van participanten als UBO, in plaats van 3 procent. De nu voorgestelde ondergrens levert namelijk alsnog een aanzienlijke administratieve last op voor grote fondsen. De ondergrens van 25 plus procent biedt dan meer verlichting en wordt ook gebruikt bij de UBO-registratie voor entiteiten in het Handelsregister.

Wat zijn de positieve punten van het implementatiebesluit

In het concept-implementatiebesluit is met het aanbrengen van een ondergrens een belangrijke tegemoetkoming opgenomen voor fondsen (voor gemene rekening) met een groot aantal participanten. Daarnaast lijken de betrokken ministeries welwillend te zijn om duidelijkheid te verschaffen. Eerder is bijvoorbeeld de Algemene leidraad Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) in consultatie gebracht. Ook daar heeft de NOB toen op gereageerd en nog nadere onduidelijke cases ingebracht. We hopen dat met een aanvulling van deze leidraad ook meer handvatten worden gegeven voor het bepalen van de UBO in complexe situaties.

Hoe ben jij in deze materie verzeild geraakt?

Ik ben dit onderwerp samen met collega Mitra Tydeman in een vrij vroeg stadium gaan volgen, eind 2014 meen ik, bij de behandeling van de vierde antiwitwasrichtlijn. Dat is de richtlijn die implementatie van de UBO-registratie voorschrijft. Toen was al duidelijk dat de EU onvoldoende toetste aan het recht op privacy. Het fascinerende zit in de spanning tussen doel en invulling van het middel. Het doel is vanzelfsprekend ontzettend belangrijk, veel belastingadviseurs zijn in dat kader dan ook dagelijks bezig met de verplichtingen voor cliënt identificatie etc. Maar ik denk dat het doel bij dit middel ook kan worden behaald wanneer alleen de relevante overheidsinstellingen alle gegevens kunnen inzien en bijvoorbeeld onderzoeksjournalisten enkel gericht informatie kunnen opvragen. De openbaarheid van UBO-gegevens creëert een risico, wellicht een klein risico, maar wel een met potentieel hele nare gevolgen. Daarbij hebben onder andere de Europese privacy waakhond en de Nederlandse belastingdienst aangegeven dat de openbaarheid wel eens verstorend kan werken en het register minder effectief kan maken. Daar doe ik nu ook promotieonderzoek naar.

Het laatste nieuws